Psalm 138
1 ¶ Van David. Ik wil u loven met heel mijn hart, voor u zingen onder het oog van de goden, 2 mij buigen naar uw heilige tempel, uw naam loven om uw liefde en trouw: grote dingen hebt u beloofd, tot eer van uw naam. 3 Toen ik u aanriep, hebt u geantwoord, mij bemoedigd en gesterkt. 4 Laten alle koningen op aarde u loven, HEER, zij hebben de beloften uit uw mond gehoord. 5 Laten zij de wegen van de HEER bezingen: ‘Groot is de majesteit van de HEER. 6 ¶ De HEER is hoogverheven! Naar de nederige ziet hij om, de hoogmoedige doorziet hij van verre.’ 7 Al is mijn weg vol gevaren, u houdt mij in leven, u verdedigt mij tegen de woede van mijn vijanden, uw rechterhand brengt mij redding. 8 De HEER zal mij altijd beschermen. HEER, uw trouw duurt eeuwig, laat het werk van uw handen niet los. (NBV)
De Psalmen zijn niet allemaal geschreven door Koning David. Dat is aan sommige Psalmen ook duidelijk te merken, ook al staat David in het opschrift. Geleerden nemen aan dat het boek van de Psalmen is samengesteld uit een aantal verzamelingen liederen die in het volk Israël in gebruik waren. Ook ons nieuwe Liedboek voor zingen en bidden in huis en kerk is op die manier tot stand gekomen. De Psalm die we vandaag met de Kerk meezingen stond dus in elk geval in de bundel die David heette. Als we ons eenzijdig op de verhalen uit de Bijbel over Koning David zouden baseren bij de uitleg van deze Psalm dan komen we wellicht op een verkeerd spoor. Het eerste vers gaat over het loven van God, met heel het hart, zingend loven. Wij denken dan toch aan onze kerkzang, prachtige taal, mooie muziek waar je stil van kan worden, of vrolijk, of geroerd, of groots maar die gaat over God en jou en niemand of niets anders.
Maar de Psalm zingt niet zo maar over de lof die God toekomst. Dat zingen gebeurd onder het oog van de goden. Er staat eigenlijk niks zomaar in de Bijbel dus ook die goden onder wiens oog het lof zingen van de God van Israël plaatsvindt heeft een betekenis. We lopen in het dagelijks leven allerlei modes, idolen en gewoonten achterna. Dat is van alle tijden. Maar het is geen natuurwet. Er is een mode die niet zomaar door iedereen gevolgd wordt en dat is het buigen naar de Heilige Tempel van de God van Israël. Die Tempel kennen we niet meer maar daarin werden de richtlijnen bewaard voor een menselijke samenleving. Eén van die richtlijnen, een heel belangrijke was dat je geen andere goden mocht nalopen. Dat laat je dus horen als je de lof zingt van de God van Israël. De dichter looft met name de naam van die God. Die spreken we nooit uit maar wordt vaak vertaald als “ik ben die ik zijn zal”. Nu kent het Hebreeuws geen werkwoord voor zijn in de zin van was is is. Nee het zijn is in Israël verbonden met wat er gebeurd, er zijn zoals dat nodig is ligt dichter bij de betekenis van de Naam van God.
Het is ook een God voor hen die een God het meest nodig hebben. De nederigen in bescherming tegen de hoogmoedigen. Die God laat niet varen het werk dat zijn hand begon. Als je tegenslag overkomt, als je vijanden hebt dan mag je daar op vertrouwen. Het kwaad heeft nooit het laatste woord. Het verdwijnt niet als je op deze God gaat vertrouwen, maar het wordt voor mensen draagbaar als het uitzicht is dat de God van Israël je er van zal bevrijden. Altijd, overal, eeuwig noemen we dat. De machtigen op deze aarde worden daarom opgeroepen zich aan die richtlijnen van de God van Israël te gaan houden. Ze vallen immers onder zijn heerschappij. Wie een brief schrijft voor Amnesty International ter bestrijding van onrecht en ondersteuning van de slachtoffers van onrecht die schrijft namens de God van Israël. Hoe meer schrijvers hoe groter de invloed. Dat is pas lof zingen onder de ogen van de goden. Het mag elke dag opnieuw.