Hebreeën 7:11-28
11 ¶ Had het Levitische priesterschap-dat de basis vormde voor de wet die het volk ontving-de volmaaktheid gebracht, dan zou het niet nodig zijn geweest dat er een andere priester werd aangesteld, die was zoals Melchisedek, en niet zoals Aäron. 12 Maar wanneer de aard van het priesterschap verandert, verandert onherroepelijk ook de wet. 13 Welnu, degene over wie dit alles wordt gezegd, behoort tot een andere stam, waarvan niemand zich in dienst van het altaar gesteld heeft. 14 Het is immers bij iedereen bekend dat onze Heer is voortgekomen uit Juda, en deze stam is door Mozes nooit met priesters in verband gebracht. 15 Nog duidelijker wordt het als we ons realiseren dat deze nieuwe priester, het evenbeeld van Melchisedek, 16 geen priester geworden is op grond van de in de wet vereiste menselijke afstamming, maar door de kracht van zijn onvergankelijk leven. 17 Over hem wordt immers verklaard: ‘Jij zult voor eeuwig priester zijn, zoals ook Melchisedek dat was.’ 18 Het eerder gegeven gebod wordt ongeldig verklaard omdat het te beperkt is en niet voldoet 19 de wet heeft trouwens in geen enkel opzicht de volmaaktheid gebracht-, maar de hoop op iets beters treedt ervoor in de plaats, waardoor wij weer dichter tot God kunnen naderen. 20 Bovendien is er sprake van een bekrachtiging onder ede. De Levitische priesters ontvingen het priesterschap zonder dat het door een eed bekrachtigd werd, 21 Jezus daarentegen ontving het mét een dergelijke bekrachtiging, toen tegen hem werd gezegd: ‘De Heer heeft gezworen, en komt op zijn eed niet terug: “Jij bent priester voor eeuwig.”’ 22 Daardoor staat Jezus garant voor een veel beter verbond. 23 Zij volgden elkaar generaties lang op, omdat de dood hun belette priester te blijven, 24 terwijl hij priester zonder opvolger is, omdat hij tot in eeuwigheid blijft. 25 Zo kan hij ieder die door hem tot God komt volkomen redden, omdat hij voor altijd leeft en zo voor hen kan pleiten. 26 Een hogepriester als hij hadden we ook nodig, iemand die heilig, schuldeloos en zuiver is, van de zondaars afgescheiden en ver boven de hemel verheven. 27 Hij hoeft niet, zoals de andere hogepriesters, elke dag eerst offers op te dragen voor zijn eigen zonden en dan voor die van het volk; dat heeft hij immers voor eens en altijd gedaan toen hij het offer van zijn leven bracht. 28 De wet stelt mensen aan als hogepriester, en mensen zijn behept met zwakheid, maar met de bekrachtiging onder ede die later werd uitgesproken dan de wet, is de Zoon aangesteld, die voor altijd de volmaaktheid heeft bereikt. (NBV)
Het zal voor de Joden in de nieuwgevormde Christengemeenschappen raar geweest zijn als ze zomaar horen spreken over Jezus van Nazareth als priester en zelfs als Hogepriester. Leuk natuurlijk dat Jezus van Nazareth vergeleken wordt met Melchisedek de priester koning van Salem, maar dat was een Heiden, Jezus van Nazareth was een Jood. In de woestijn, toen het volk van Israël de onderwijzing van Mozes ontving, was de stam van Levi aangewezen als dienaren van de Tora. Zij hadden geweigerd om het gouden kalf te aanbidden dat als symbool van de nieuwe God van Israël was gegoten. Volgens hen was die God niet een God van vruchtbaarheid maar een God van bevrijding. Zij hadden het goed begrepen. Maar de richtlijn van heb Uw naaste lief als Uzelf was een wet geworden zoals de Romeinse wetten, met saaie en dorre regeltjes waar gewone mensen geen weg in weten en met uitspraken van geleerde rechters die door nog minder mensen begrepen worden. Het is een poging eerlijk en onafhankelijk de mensen te behandelen maar het houdt geen rekening met de mensen zelf.
De manier waarop Jezus van Nazareth met die Wet was omgegaan werd de nieuwe maat waarmee de christengemeenschappen zichzelf wilden meten. Bevrijdend voor mensen die gevangen zaten in angst en onderdrukking, in liefde voor minsten in de samenleving. Voor de Joden in de nieuwe christengemeenschappen zal het citaat uit Psalm 110, dat ook hier boven deze overweging staat, als een mokerslag hebben gewerkt. Als Jezus van Nazareth op basis van die uitspraak Hogepriester was geworden dan betekent het dat iedereen Priester was geworden, Joden en Heidenen. Daarmee was die vergelijking met Melchisedek ook een heel logische vergelijking geworden. Alleen de Hogepriester had op de Grote Verzoendag de taak om de zonden van het volk op zich te nemen en God te vragen om vergeving. Dat had Jezus van Nazareth aan het kruis gedaan, door de liefde voor de naaste ook door de dood heen te dragen had hij het mogelijk gemaakt dat iedereen daar telkens opnieuw mee konden beginnen.
De andere priesters hadden tot taak de maaltijden te bereiden die mensen met elkaar, met hun familie, de armen en de vreemdelingen en met de dienaren in de Tempel moesten houden. Zij moesten er voor zorgen dat mensen zich konden reinigen, dat er dieren waren waar niets aan mankeerde en dat het geld dat gebruikt werd om het eten te kopen geen afbeelding van mensen had. Die offermaaltijd was de godsdienstoefening die door Jezus van Nazareth was overgenomen en die ze elk eerste dag van de week hielden in het delen van brood en wijn. Dat is een oefening die ook wij kunnen doen. In elke voedselbank kun je zorgen voor maaltijden met de armsten in je stad, door eerlijke handelsverhoudingen te eisen en alvast te kopen bij Fair Trade winkels kun je delen met de armen in de hele wereld. Daarmee worden we een volk van Priesters en Koningen, zo werden die eerste christengemeenschappen ook wel genoemd. Waarom zou dat vandaag niet op ons kunnen slaan?