Hebreeën 7:1-10
1 ¶ Want deze Melchisedek, koning van Salem en priester van de allerhoogste God, ging Abraham tegemoet toen deze terugkeerde van zijn overwinning op de koningen, en zegende hem, 2 waarna Abraham hem een tiende van alle buit gaf. Zijn naam betekent ‘koning van de gerechtigheid’, en verder is hij ook koning van Salem, dat is ‘koning van de vrede’. 3 Hij heeft geen vader of moeder, geen stamboom, geen oorsprong of levenseinde en lijkt op de Zoon van God-hij is priester voor altijd. 4 Geef u rekenschap van zijn grootheid: Abraham, de aartsvader, gaf hem een tiende van wat hij had buitgemaakt. 5 De afstammelingen van Levi die het priesterambt ontvangen, moeten volgens de wet tienden heffen van het volk, dat wil zeggen van hun broeders en zusters, die toch ook nakomelingen van Abraham zijn. 6 Maar hoewel hij niet met hen verwant was, heeft Melchisedek tienden geïnd van Abraham en hem gezegend aan wie de beloften gedaan zijn. 7 Het staat buiten kijf dat de mindere altijd gezegend wordt door de meerdere. 8 Bovendien worden in het ene geval tienden ontvangen door sterfelijke mensen, in het andere door iemand van wie wordt getuigd dat hij leeft. 9 Zo zouden we dan kunnen zeggen dat ook Levi, de ontvanger van tienden, tienden afgedragen heeft, en wel via Abraham, 10 aangezien Levi nog in de schoot van zijn vader was toen Melchisedek Abraham tegemoet kwam. (NBV)
De schrijver van de preek voor de Hebreeën is zeer geïntrigeerd door het verhaal uit Genesis 14 over de ontmoeting van Abraham met Melchisedek de koning van Salem. Dat was vanuit Joods standpunt een Heiden, maar hij was toch priester en koning tegelijk. De geschiedenis van deze priester koning is onbekend maar hij leeft voort in de Bijbel en dat wordt in de eerste plaats benadrukt door de schrijver van deze brief. Bijzonder is niet alleen wat die priester koning deed maar ook de reactie van Abraham. Die erkende kennelijk het priesterschap van Melchisedek want hij gaf hem 10 procent van de opbrengst van de oorlog die hij had gevoerd. Die 10 procent is evenveel als de Joden aan de Tempeldienaars de levieten moesten geven. Die 10 procent voor de levieten had overigens een andere achtergrond. Toen het land Israël onder de stammen werd verdeeld kregen de levieten geen land. Zij kregen tot taak recht te spreken en de dienst aan God te onderhouden, de Tempeldiensten te verrichten en te zorgen dat het volk op de hoogte zou blijven van de leer van Mozes die het volk in de Woestijn had ontvangen.
Die priester koning Melchisedek werd daardoor echter wel nog meer bijzonder. Hij immers had nergens naar gevraagd toen Abraham Lot had bevrijd en de vijanden van Kanaaän had verslagen. Hij was Abraham tegemoet gekomen met brood en wijn en had Abraham gezegend in naam van God de allerhoogste, schepper van hemel en aarde. Zo spraken ook de Joden over hun God en de Christenen kenden het delen van brood en wijn maar al te goed, dat deden ze elke week weer ter nagedachtenis van Jezus van Nazareth. Abraham had aan Melchisedek 10 procent van de buit gegeven als antwoord op de zegen maar aan de koning van Sodom geweigerd iets te geven, die had mogen nemen wat van hem gestolen was. Abraham had de mensen die gevangen genomen waren bevrijd maar wilde daar zelf niet rijk van worden. Dat was nog eens rechtvaardig. Melchisedek betekent in het Hebreeuws rechtvaardige koning en de naam van zijn stad Salem werd later beschouwd als een oude naam voor Jeruzalem, daar werd als eerste in een stad de naam van de God van Israël hoog gehouden.
Maar, wil deze preekschrijver ons vertellen, die Godsdienst is niet exclusief voor de Joden, die is begonnen met Abraham, maar die was ook al begonnen met Melchisedek. Die levieten kunnen nog zo dik doen en vinden dat ze belangrijk zijn maar het gaat er uiteindelijk om wie de rechtvaardige genoemd wil worden. Abraham gaf daarvoor het goede voorbeeld, hij kwam op voor de mensen wiens gasten hij en zijn neef waren en wilde daarvan niet profiteren. Priester Koning Melchisedek herkende dit als de weg van zijn God en beloonde dat. Wij mogen ons opnieuw afvragen hoe het zit met recht en rechtvaardigheid. Als we mensen in arme landen willen helpen moet onze industrie daar dan rijker van worden? Of zorgen we dat de mensen zelf er op vooruitgaan? Het is de actuele vraag in ontwikkelingssamenwerking, het zou geen vraag moeten zijn in Kerk in actie, zoals Melchisedek noch Abraham vragen stelde als het ging om gerechtigheid. We mogen er elke dag aan werken, ook vandaag weer.