Openbaring 22:8-21
8 Ik, Johannes, was het die deze dingen hoorde en zag. En toen ik alles gehoord en gezien had, wierp ik me neer aan de voeten van de engel die me deze dingen liet zien, om hem te aanbidden. 9 Maar hij zei: ‘Doe dat niet! Ik ben een dienaar zoals jij en je medeprofeten, en zoals degenen die zich houden aan wat er in dit boek staat. Je moet God aanbidden.’ 10 Verder zei hij tegen me: ‘Houd de profetie van dit boek niet geheim, want de tijd is nabij. 11 Wie onheil aanricht zal nog meer onheil aanrichten, en wie onrein is zal nog onreiner worden. Wie goed doet zal nog meer goed doen, en wie heilig is zal nog heiliger worden.’ 12 ‘Ik kom spoedig, en heb het loon bij me om iedereen te belonen naar zijn daden. 13 Ik ben de alfa en de omega, de eerste en de laatste, het begin en het einde.’ 14 Gelukkig zijn zij die hun kleren wassen: zij kunnen over de levensboom beschikken en zullen de stad door de poorten binnengaan. 15 Buiten is de plaats voor de honden die zich bezighouden met toverij en ontucht, met moord en afgodendienst, voor iedereen die de leugen koestert en ernaar handelt. 16 ‘Ik, Jezus, heb mijn engel gestuurd om jullie deze dingen bekend te maken voor de gemeenten. Ik ben de telg van David, zijn nakomeling, de stralende morgenster.’ 17 De Geest en de bruid zeggen: ‘Kom!’ Laat wie luistert zeggen: ‘Kom!’ Laat wie dorst heeft komen; laat wie dat wil vrij drinken van het water dat leven geeft. 18 Ik verklaar tegenover eenieder die de profetie van dit boek hoort: als iemand er iets aan toevoegt, zal God hem de plagen toevoegen die in dit boek beschreven zijn; 19 en als iemand iets afneemt van wat in het boek van deze profetie staat, zal God hem zijn deel afnemen van de levensboom en van de heilige stad, zoals die in dit boek beschreven zijn. 20 ¶ Hij die van deze dingen getuigt, zegt: ‘Ja, ik kom spoedig!’ Amen. Kom, Heer Jezus! 21 De genade van onze Heer Jezus zij met u allen. (NBV)
Het gevaar van een boek als Openbaring is dat we het boek als troost gaan lezen. Ooit komt er een dat we allemaal gelukkig zijn, verlost van de ellende waar we elke dag mee te maken hebben. Een droom die ons op de been houdt en ons de ellende helpt te verragen De gevangene van Patmos heeft in zijn ellende van dwangarbeid in de gloeiend hete zon op dat kleine eiland voor de kust van Griekenland als geen ander gezien waar die droom op zou moeten uitlopen. De oude droom van de rechtvaardige koning zou waar worden, de telg van David. Maar daar is dat boek van Johannes eigenlijk helemaal niet voor bedoeld. Het is geen boek van “stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw” Integendeel, het is een boek dat ons aan het werk zet. We moeten God aanbidden zegt de engel tegen Johannes, en als Christen weet hij dat God liefhebben boven alles hetzelfde is als je naaste liefhebben als jezelf. Dat wie goed doet nog meer goed gaat doen en wie heilig is nog heiliger zal worden komt dan ook niet als een verrassing.
Dat is het tegendeel van wat er zal gebeuren met de Keizer van Rome die de Tempel in Jeruzalem had verwoest. Wie onrein is zal onreiner worden, wie onheil aanricht zal nog meer onheil aanrichten. Je hoeft dus niet te schrikken van de groeiende weerstand tegen gemeenschappen die proberen gestalte te geven aan hetgeen Jezus van Nazareth zijn volgelingen had op te trekken. Niet langer hoef je op te trekken naar de tempel, het staat al geschreven wat we moeten doen. We mogen nu al leven of Jezus van Nazareth elke dag zou kunnen komen, dat mogen we zelfs volhouden in de grootste ellende. De alfa en de omega, de eerste en de laatste letter van het Griekse alphabet vertellen ons dat. Van A tot Z ligt het vast. Dat is pas God aanbidden, meer is er niet. Daarom blijft voor ons het parool te blijven denken aan de minsten op aarde, aan de hongerigen in Afrika en de slachtoffers van natuurrampen, nooit zullen we een van hen in de steek mogen laten.
Er wordt gesproken over het wassen van kleren, alle vuil verwijderen en schoon en fris opnieuw beginnen. Dat is niet iets wat je moet uitstellen tot na je dood, zoals in sommige kringen wel eens wordt beweerd. De komst van het Koninkrijk is niet voor de doden bestemd maar voor de levenden, er staat in de Bijbel zelfs dat de God van Israël geen God van de doden is maar een God van de levenden. Dat wassen van kleren doet je denken aan het afschudden van het stof aan je voeten. Dat moesten de leerlingen doen als ze ergens kwamen waar het woord van Jezus werd verworpen. Gewoon doorgaan, armen zijn er altijd om goed voor te doen. Eigenlijk roept een boek als Openbaring ons op voortdurend om ons heen te kijken, die ellende die er in beschreven wordt die kennen we wel. Maar zien we mogelijkheden om ergens iets van die ellende te verminderen, kracht krijgen we er voor, we mogen nu al drinken van het water dat leven geeft. we mogen ons en onze kinderen laten dopen en gemeenschappen stichten waar geen onderscheid meer is tussen slaaf en vrije, tussen mannen en vrouwen, tussen oud en jong, tussen arm en rijk, tussen allochtoon en autochtoon. Elke dag opnieuw mogen we daaraan werken, alsof Jezus morgen zal komen en ons aantreft al bouwende aan zijn Koninkrijk.