Een verachtelijk man

Daniël 11:21-28

21 ¶  In zijn plaats staat een verachtelijk man op, aan wie geen koninklijke waardigheid is verleend. Hij komt uit het niets en weet het koningschap door sluwheid te verwerven. 22  Binnenvallende strijdkrachten worden door hem overrompeld en gebroken, zo ook een leider van het verbond. 23  Wie zich met hem verbindt, wordt door hem bedrogen. Zo werkt hij zich omhoog en wordt hij machtig, al heeft hij maar weinig aanhangers. 24  Onverhoeds komt hij in de vruchtbaarste delen van de provincie en doet wat geen van zijn voorouders ooit heeft gedaan: roofgoed, buit en rijkdom strooit hij voor zijn aanhangers uit. Ook tegen versterkte plaatsen smeedt hij plannen, maar dat duurt slechts korte tijd. 25  Hij zal zijn krachten verzamelen en met een groot leger optrekken tegen de koning van het Zuiden. De koning van het Zuiden zal zich opmaken voor de strijd met een zeer groot en krachtig leger, maar hij zal geen stand kunnen houden, want men zal een aanslag tegen hem beramen. 26  Zijn eigen disgenoten bewerkstelligen zijn ondergang, zijn leger wordt onder de voet gelopen en er vallen vele doden. 27  Beide koningen hebben kwaad in de zin, al zitten ze samen aan één tafel. Ze misleiden elkaar maar het baat hun niet, want de vastgestelde tijd is nog niet aangebroken. 28  Dan keert de koning van het Noorden beladen met rijkdommen naar zijn land terug, vol haat tegen het heilig verbond. Zo zal hij optreden en naar zijn land terugkeren. (NBV)

De namen van de personen die in de profetieën van Daniël worden beschreven blijven ongenoemd. Maar het tijdperk dat in het boek Daniël wordt beschreven is een tijd waarin ieder volk, iedere stad haar eigen geschiedenis op schrift bij hield. Wie immers de eigen geschiedenis niet kent is gedoemd die te herhalen. Geleerden zijn dan ook in die geschiedenisboekjes op zoek gegaan naar mensen die het lot trof dat in Daniël beschreven staat. Ze hebben dat verachtelijk persoon inderdaad gevonden. En dan wordt ook duidelijk waarom er geen namen worden genoemd. Dat verachtelijk persoon blijkt Antiochus IV Epiphanes te zijn. Hij begon met de wettelijke koning Demetrius, de zoon van zijn broer, weg te jagen. Hij zette zichzelf dan wel op de troon maar daar had hij dus volgens Daniël en de toen geldende wetten geen recht op. Hij kwam uit Griekenland en vermoorde de Hogepriester van de Tempel in Jeruzalem omdat die zich tegen al te grote Griekse invloed verzette.

Vervolgens begon hij een oorlog tegen Egypte. Ondanks het veel grotere leger dat Egypte had verloor dat leger toch omdat de pharao tijdens een maaltijd door zijn disgenoten werd vermoord. Die Antiochus werd vervolgens bekend door zijn wreedheid en zijn pogingen om het traditionele geloof van Israël uit te roeien. Hij had daarbij steun. Die steun staat in het gedeelte van vandaag ook beschreven. Zijn aanhangers werden beloond met buit en roofgoed. Ze worden de rijken van de samenleving en dat zijn overal en altijd in iedere samenleving de mensen die de sporen van een geloof willen uitbannen, de vrije zondag willen opheffen, dat delen maar flauwekul vinden en de armen verwijten dat ze arm geworden zijn. Nieuwe modes en nieuwe hypes worden door die welgestelden graag nagelopen, het brengt  afwisseling in hun overigens lege en doodse bestaan.

Het was in de dagen Antiochus niet anders dan in onze dagen. Ook bij ons roepen de rijken om fatsoen, om hard optreden tegen criminelen en vooral om hard verzet tegen nivelering en de wegen om de belasting te ontwijken. Ze hebben zelfs hun eigen politieke partijen die het fatsoen een zogenaamd religieus sausje geven. In de dagen van Antiochus waren het de Griekse goden met hun in beelden uitgehakte fraaie uiterlijk die de boventoon zouden moeten voeren. Tempelprostitutie en maaltijden met gelijkgezinden van het dure offervlees waren voor de klasse van rijken zeer aantrekkelijk. Maaltijden met de meiden en de knechten, de slaven en de vreemdelingen die je hielpen, de armen uit je dorp en de dienaren van de Tempel waren er niet bij. Stel je voor dat de rijken uit de samenleving aan tafel moeten zitten met de daklozen en de zwervers, dat de verslaafden en heroïnehoertjes hetzelfde zouden eten, aan dezelfde tafel, als de directeuren en de aandeelhouders. Daniël vertelt ons dat zolang we een dergelijke houding van de bovenlaag accepteren we ook te maken krijgen met geweld en onderdrukking, en tenminste met een oneerlijke verdeling van welvaart. De Bijbel roept ons op daar elke dag tegen op te staan, niet met geweld, maar door zelf te delen van wat ons is toegevallen. Dat kan ook vandaag weer.

Plaats een reactie