Deuteronomium 9:25-10:11
25 Ik had me dus voor de HEER ter aarde geworpen, en bleef veertig dagen en nachten op de grond liggen, omdat hij tot uw ondergang besloten had. 26 En ik bad tot de HEER: ‘Ach HEER, mijn God, spaar toch het volk dat u toebehoort en dat u zelf in uw grootheid hebt gered en met sterke hand uit Egypte hebt weggeleid. 27 Denk terug aan uw dienaren Abraham, Isaak en Jakob. Blijf niet stilstaan bij het halsstarrige, slechte en zondige gedrag van dit volk. 28 Laat de mensen in het land waaruit u dit volk hebt weggeleid, niet kunnen zeggen: “De HEER was zeker niet in staat om ze naar het land te brengen dat hij hun beloofd had. Hij moet hen wel gehaat hebben, dat hij ze hier heeft weggehaald om ze in de woestijn te laten omkomen!” 29 Ach HEER, het is toch het volk dat u toebehoort en dat u door uw grote macht met opgeheven arm hebt bevrijd?’1 ¶ Toen zei de HEER tegen mij: ‘Hak twee stenen platen uit, gelijk aan de vorige, maak een kist en kom naar mij toe, op de berg. 2 Dan zal ik op die platen de geboden schrijven die ook op de eerste stonden, voor jij ze stuksloeg. Daarna moet je ze in de kist leggen.’ 3 Ik heb toen van acaciahout een kist gemaakt en twee nieuwe stenen platen gehouwen. Daarna ben ik met de twee stenen platen de berg opgegaan. 4 En de HEER heeft er hetzelfde op geschreven als de eerste keer: de tien geboden die hij u vanuit het vuur had bekendgemaakt, toen u bij de berg bijeen was. Hij overhandigde mij de platen, 5 waarna ik terugging, de berg af. Ik heb ze in de ark gelegd, de kist die ik in opdracht van de HEER gemaakt had, en daar liggen ze nog. 6 Vervolgens zijn de Israëlieten van de bronnen van Bene-Jaäkan naar Mosera getrokken. Aäron is daar toen gestorven en er begraven; zijn zoon Eleazar volgde hem op als priester. 7 Ze zijn daarna verder gereisd naar Gudgod en van daar naar Jotbata, dat in een gebied met veel wadi’s ligt. 8 In die tijd wees de HEER de stam Levi aan om de ark van het verbond met de HEER te dragen, om voor hem dienst te doen en in zijn naam de zegen uit te spreken. Zo is het tot op de dag van vandaag. 9 Daarom bezitten de Levieten geen eigen grond zoals de anderen; zij mogen immers bestaan van de dienst aan de HEER, zoals hij hun heeft beloofd. 10 Net als de eerste keer heb ik dus veertig dagen en nachten op de berg doorgebracht, en ook ditmaal gaf de HEER mij gehoor: hij besloot u te sparen. 11 En de HEER zei tegen mij: ‘Ga aan het hoofd van het volk weer op weg, dan kunnen ze het land binnengaan dat ik hun voorouders onder ede heb beloofd, en het in bezit nemen.’ (NBV)
Telkens als er een tijdsperiode van veertig in de Bijbel voorkomt dan duidt dat op een volledige tijdsperiode, de tijd die iets nodig heeft. Veertig dagen en veertig nachten is over het algemeen de tijd die een crisis duurt. Eigenlijk was ook de veertig jaar die het volk Israël in de woestijn had doorgebracht een crisis, ze waren immers op de vlucht en zonder land. Zo was Mozes in een crisis met God geraakt toen God had besloten het volk Israël maar te vernietigen omdat ze ondanks de bevrijding uit de slavernij een gouden stierkalf hadden verkozen boven de God die hen van de berg had toegesproken in donder en bliksem als de God die hen uit Egypte had bevrijd. Mozes vraagt God nog eens terug te denken aan Abraham, Izaak en Jacob die God hadden gevolgd zonder er verder veel van te weten en zonder een beeld van die God te hebben. Het volk dat uit Egypte was bevrijdt, daar van de dood was gered, had zich steeds halstarrig gedragen, was voortdurend in opstand gekomen en had nooit helemaal voluit vertrouwd op de God die ze naar het beloofde land zou leiden. Maar juist de Egyptenaren zouden nooit mogen zeggen dat die woestijngod van Prins Mozes de moordenaar niet machtig genoeg was om zijn volk door de woestijn naar het land te brengen dat hij hen beloofd had, niet omdat God de mensen liefhad had hij ze bevrijdt maar omdat God de mensen haatte. Zo is het dus niet.
Als je de verhalen achteraf leest ken je de afloop al. Dat de Levieten mochten bestaan van de dienst aan de God van Israël wisten we al. Dat ze daarom geen land hadden wisten we eigenlijk ook al. Maar dat er een tijd zat tussen het vertrek bij de Horeb en de aanstelling van de Levieten ontgaat je dan, evenals het feit dat er eerst een nieuwe hogepriester moest komen voordat Mozes de trouwste volgelingen van de God van Israël en de Wet, die hij in het hart van het volk geplaatst had, tot bewakers en verzorgers van die Wet had aangesteld. In het gedeelte dat we vandaag lezen wordt dat nog eens samengevat. In plaats van het volk te vernietigen omdat het andere goden naliep dan de God van Israël werd er in plaats van een gouden stierkalf een kist van acaciahout met twee stenen platen in het hart van het volk geplaatst. Die kist en dat wat er in lag waren geen beeld van de God van Israël maar waren een geschenk van die God en het houden van de spelregels op de platen in die kist waren de wederdienst van het volk aan die God. Overigens had die God zelf die wederdienst helemaal niet nodig maar het volk wel. Door het naleven van die splregels werd het volk een beter volk, werd het volk een voorbeeld voor alle volken op de aarde.
 Het hart van die spelregels laat zich samenvatten in het heb-Uw-naaste-Lief-als-Uzelf. Als een heel volk dat doet is er geen onrecht meer in dat volk, zijn er geen mensen die aan de kant gezet worden, is er geen bedrog en afperserij, worden er geen moorden gepleegd, is niemand jaloers op een ander, houdt niemand het bezit voor zichzelf, is er geen honger meer en wordt voor de weduwe en de wees gezorgd. Als je dus echt die kist met die spelregels in het hart van een volk plaatst dan kan dat volk het beloofde land binnengaan. Als alle volken dat doen dan wordt de aarde een hemel en zal God zijn tent op deze aarde spannen. De ark heeft heel lang in de tent van de samenkomst gestaan en kwam uiteindelijk in de Tempel van Salomo terecht. Daarna is hij verloren gegaan. De boeken zoals wij ze uit de eerste vijf boeken van de Bijbel kennen, of tenminste één van die boeken, doken later bij een restauratie van de Tempel weer op. Toen bleken ze vergeten en voerde de toenmalige Koning ze weer in. Maar ook als de stenen of de papieren verdwenen schenen waren er profeten die opstonden om het volk weer de Wet van de God van Israël voor te houden. Na de ballingschap kregen ook de Levieten weer hun bijzondere plaats in het land. Vooral hun functie van rechtspreker en onderwijzer kwam daarbij weer tot uiting. Ze lazen heel de Tora voor aan het volk zo staat in het boek Nehemia beschreven. Wij zullen nog heel hard en heel lang moeten werken om iets van de aanwezigheid van die Tora in onze samenleving merkbaar te maken, maar we mogen er vandaag weer mee beginnen.
Â