Ezechiël 24:1-14
Ze hadden gedacht dat het er wel bij zou blijven. Dat als zij zich maar zouden weten te gedragen de ellende aan de anderen voorbij zou gaan. Ezechiël zal hebben gedacht dat als ze nu maar terug zouden keren naar de dienst van de God van Israël en het nalopen van de andere goden zouden nalaten het wel goed zou komen met Jeruzalem. Het blijkt niet zo te zijn. Het kan altijd erger. Niet altijd maar de dag dat het erger werd is voor Ezechiël aangebroken. De Koning van Babylonië heeft opnieuw het beleg voor Jeruzalem geslagen. Dat had hij al eerder gedaan en toen was Ezechiël, een jonge priester kandidaat, met een deel van de elite van Jeruzalem weggevoerd naar Babel. Zij hadden zich opgeofferd. Maar het nieuwe beleg wijst er voor Ezechiël op dat het niet heeft geholpen. Weer heeft het volk van Juda, onder nieuwe leiding nog wel, de Koning van Babylonië tegen zich in het harnas gejaagd. Die heeft het harnas aangetrokken en is met zijn zwaar geharnaste leger naar Jeruzalem getrokken om daar de opstand te bestrijden. Iedereen kent wel zulke data, dagen die je bij blijven, 10 mei 1940 bijvoorbeeld en dezer dagen in Europa de dagen in oktober 1914 waarop het begin van de Grote Oorlog, voor ons de eerste wereldoorlog, zich ontwikkelde. En wie weet nog van 15 augustus 1945 toen Japan zich overgaf omdat atoombommen een te groot offer vroegen voor een niet te winnen oorlog.
Wat kan Ezechiël nog doen? Wat doen we in het donker? We kunnen fluiten of zingen, of hard roepen. Ezechiël troost zich met een bestaand keukenliedje, zo’n liedje dat het recept in herinnering brengt van dat feestgerecht dat je al zo lang voor je vrienden en bekenden wil klaarmaken. Maar de tekst van het liedje wordt bij Ezechiël een andere tekst, een verhaal op zich. Het begin lijkt zo onschuldig, zet de kookpot op en doe er water in. Dan het vlees er bij, de mooiste stukken en de stukken met de botten. Het mooiste dier moet er voor geslacht worden en het vuur moet hoog opgestookt worden zodat het water gaat koken en zieden. Als je zo het vlees met de botten laat koken ontstaat er een schuimlaag, alle ongerechtigheden uit het vlees, het bloed, de zemen, komen naar boven. Dat is de stad Jeruzalem geworden, die smerige oneetbare laag, die de kok er subiet afschept en nog een keer afschept en weggooit om nog een keer zorgvuldig de bovenste laag van het water met de schuimspaan door te lopen om ook de laatste resten vuil er af te scheppen. Niet in de grond zakt het in het lied van Ezechiël maar als belangrijkste resultaat valt het voor iedereen zichtbaar op de rotsen.
God zelf zal het nog eens proberen. Hout, hoog opgestapeld, met een vlammend en heet vuur. Dat moet het vuil toch weg kunnen branden. Nee dus, dat wat het volk na de eerste les heeft gedaan is zo vreselijk schandalig dat de onreinheid niet weg te branden is. Die misdadige daden, die misdaden, zijn zo schandelijk geweest dat de Koning van Babylonië Jeruzalem zal innemen en ook het laatste restje van de bevolking naar Babel zal verbannen of over de andere volken zal verspreiden. Naar je daden wordt je geoordeeld. Dat geld voor het volk van Juda. En wij mogen ons afvragen of het ook voor ons zou kunnen gelden. Voelen wij mee met hen die zich onder ons gediscrimineerd en vernederd voelen? Luisteren wij genoeg naar de hulpkreten van kinderen en jongeren die al jarenlang gepest worden? Respecteren wij anderen genoeg die misschien op een andere manier als wij gewend zijn geloven en beschermen wij uit respect voor hen die anders gelovigen tegen grootsprekers die hen beschimpen en beledigen, hun godsdienst verwensend. Nemen wij als land het gebod van de God van Israël “Gij zult niet doden” wel serieus en proberen wij wegen te vinden om zij die hun manier van geloven met geweld aan anderen proberen op te leggen op een vreedzame manier op andere gedachten te brengen? De dag dat wij onze samenleving anders gaan inrichten mogen we groot en onderstreept noteren, misschien is het de datum van vandaag wel.