Ezechiël 24:15-27
Als een man zijn vrouw verliest aan de dood dan is dat een harde slag. Daar ben je niet zomaar overheen. Het overkomt Ezechiël, hij had al gehoord dat de Koning van Babel opnieuw het beleg voor Jeruzalem had geslagen. Hij had beseft dat het zo uitlopen op de verwoesting van Jeruzalem en de verwoesting van de Tempel. Nu beseft hij dat ook zijn vrouw die hij had moeten achterlaten gedood zal zijn. Zijn geliefde, naar wie hij ooit had willen terugkeren is dood. En rouwen is er niet bij. Uit de woorden die in het Hebreeuws worden gebruikt bij de aankondiging van de dood van de vrouw van Ezechiël mogen we opmaken dat die dood als een daad van God zelf wordt opgevat. Dat maakt het voor de profeet nog schrijnender. Hij had zijn leven immers gewijd aan de dienst van de God van Israël, hij was opgeleid tot priester, hij was in ballingschap gegaan maar had zich verzet tegen aanpassing aan de vreemde Heidense cultuur maar opgeroepen om terug te keren naar de dienst aan de God van Israël. Nu was zijn geliefde dood en hij mocht niet rouwen.
Als dan de mensen vragen waarom Ezechiël zo doet legt hij het hen uit. De Tempel zal worden verwoest. De burgers van Jeruzalem hadden hun kinderen en hun geliefden ondergebracht in de Tempel, in handen gesteld van de God van Israël. Daar zouden de soldaten van Babel toch niet durven komen. Die kinderen en geliefden zouden toch wel beschermd worden door de God van Israël. Maar de God van Israël had zijn handen van het volk afgetrokken. Die God herkende zijn eigen Tempel niet meer, met afgodsbeelden en de afgodendiensten. Inwoners van Jeruzalem hadden kinderen geofferd in het vuur van de Moloch en nu moest de God van Israël de overlevenden beschermen? Het zou er niet meer van komen. En net als er niets te merken valt van de rouw en het verdriet dat God moet hebben gehad van het verlies van zijn volk, van de ontrouw van zijn volk, zo mag het volk van de God van Israël niets laten blijken van de gevolgen van het eigen verlies.
Ezechiël wordt er sprakeloos van. Pas als een bode uit Jeruzalem de vreselijke berichten kan bevestigen valt er weer wat te zeggen. Het volk van Israël kan alleen klagen. De ballingen hangen hun lieren in de wilgen als ze denken aan Jeruzalem staat er in Psalm 137. Jullie schuld wordt jullie ondergang had de God van Israël gezegd volgens Ezechiël. Was ieder individueel schuldig? Uit het verhaal blijkt van niet. Je kunt het de profeet niet kwalijk nemen dat de anderen niet naar God hadden geluisterd. En hij zal ongetwijfeld ook wel aanhangers hebben gehad. Er waren meer profeten die hetzelfde hadden gezegd. In de boeken van Jesaja en Jeremia en in het Twaalfprofetenboek kunnen we de waarschuwingen nog nalezen. Zo zijn wij ook gewaarschuwd voor de hebzucht van banken, voor de onmogelijkheid van tophypotheken. Het bestaan alleen al van de Wet op arbeidsongeschiktheid die maar een deel van het inkomen verzekerde was een waarschuwing geen overmatige leningen aan te gaan. De crisis waar we nog steeds last van hebben is ons voorspeld. En we weten best dat als we geen grenzen stellen aan de hebzucht, geen grens aan de hoogte van inkomens en als we niet delen met de armsten in de wereld ons die ellende van crisis en geweld weer kan overkomen. Het verhaal van Ezechiël moet ons in beweging brengen op weg naar een samenleving gebaseerd op liefde, op zorg voor de zwaksten. We kunnen er vandaag al heen op weg.