HEER, hoor mijn gebed

Psalm 102:1-12

Vandaag zingen we met de kerk een klacht van een verdrukte mee. Een noodkreet als gebed tot de Allerhoogste.  Deze psalm is een van de zeven zogenaamde boetepsalmen die gezongen worden op de hoogtijdagen van het volk Israel, voor je kunt feesten moet je eerst boete weten te doen. En feest is het want het Joods nieuwjaar is rond deze tijd gevierd. Ongelukkigen die dreigen te bezwijken zijn er nog genoeg. Hun familie en hun landgenoten drongen onlangs nog het kamergebouw binnen om hun ellende te laten horen over hun volk dat wordt afgeslacht in Syrië door mensen die alleen op deze wereld willen leven met hen die op precies dezelfde manier hun geloof onder woorden brengen. Alle anderen worden beschimpt en belasterd en uiteindelijk vermoord.

Dat het beschimpen en belasteren van mensen die anders geloven zelfs in ons parlement voorkomt moet ons niet weerhouden het gekerm van de onschuldigen tot ons door te laten dringen. Ze hebben geen ander dan God om hun noodkreten heen te richten en God heeft zijn kinderen op aarde om te laten zien wat voor God dat eigenlijk is. Maar deze psalm is een gebed van een individu, niet een psalm die door een koor wordt gezongen als vertegenwoordiger van een volk dat onder verdrukking lijdt. Dat ook het persoonlijke politiek kan zijn staat buiten discussie. Zeker in onze dagen kan elk christenmens rustig zingen dat de vijanden dan  mens weg honen, dat ze heel de dag bespot en verwenst worden. Want wie heeft nu de vijanden lief? Wie wil vrede tot elke prijs? Wie wil buurten en wijken zo ingericht zien dat mensen voor elkaar zorgen en dat vreemdelingen op dezelfde manier behandeld worden als zijzelf? Als het goed is zijn het in elk geval de Christenen die dat willen.

In de Joodse traditie wordt deze Psalm gezongen op de vastendagen. De belangrijkste daarvan is Jom Kippoer, de grote verzoendag, als de gelovige beleid dat zonder de God van Israël alleen de dood op de mens wacht en dat verzoening met God  de enige kans op leven geeft. Die verzoening is weer gerechtigheid doen, de mensen tot hun recht laten komen, weer de naaste lief hebben als  jezelf, weer de Tora uitvoeren, de samenleving inrichten zoals de Tora dat gevraagd heeft. Op zulke dagen past het niet de schuld bij een ander te leggen, dat past natuurlijk nooit want over een ander oordelen is op zich al een fout. Op zulke dagen past het nog eens extra nauwkeurig naar je eigen handelen te kijken. Wat is jouw aandeel in het lijden dat je overal om je heen ziet. Hoe komt het dat de aarde voor zoveel mensen op de wereld een onleefbaar oord is, een oord van chaos, onderdrukking en geweld. Soms moet je tot het oordeel komen dat het oordelen dat je doet over anderen die anderen uitlokt dan maar geweld te gaan gebruiken tegen jou en de groep waartoe je behoort, wie haat zaait zal haat oogsten. Soms zul je je pogingen te komen tot een wereld van eerlijk delen, van vrede en vrijheid, moeten verdubbelen en soms moet je het gewoon maar aan God overlaten. Bij die God kun je gerust komen klagen, dat helpt je soms ook.

Plaats een reactie