Ezechiël 20:1-12
Zeven jaar heeft Ezechiël de ballingen voorgehouden dat ze anders moeten gaan leven wil die ballingschap ophouden. En dan op een goede dag komen de oudsten van het volk bij Ezechiël om hem raad te vragen. De oudsten van het volk kennen we uit het boek Genesis waar de oudsten van het volk samen met Mozes de berg beklimmen om de richtlijnen van God in ontvangst te nemen waarmee ze hun samenleving in het beloofde land zouden moeten inrichten. Nu komen de oudsten bij de Profeet om het Woord van de God van Israël te horen. Wat ze precies gevraagd hebben weten we niet. Enkele geleerden denken dat ze gevraagd hebben hoe ze de godsdienst van Israël levend konden houden in de ballingschap, maar er staat niets over in het gedeelte dat we vandaag lezen. Ezechiël krijgt wel een boodschap van zijn God. Maar dat is niet een plezierige boodschap. De oudsten zullen geschrokken zijn want de boodschap van Ezechiël klinkt hard: “Zo waar ik leef, ik zal me beslist niet door jullie laten raadplegen” spreekt de Heer. En als er “Heer” staat dan staat in de Hebreeuwse tekst de naam van God die we niet uitpreken.
Gelukkig voor de oudsten, maar ook gelukkig voor ons, legt God bij monde van Ezechiël ook uit waarom er zo’n hard klinkend antwoord komt. Want wil die God van Israël dan niet meer de God van Israël zijn? Is het afgelopen, is de Bijbel uit, kunnen we het boek nu sluiten? Het lijkt er niet op want zelfs Ezechiël houd niet op bij de afwijzing nog langer raad te geven. Ezechiël moet ze van God duidelijk maken welke gruweldaden hun voorouders hebben begaan. We krijgen dus geen raad voor de oudsten te horen maar krijgen een geschiedenisles. Die les begint in Egypte, het land van de dood en van de dodencultus. De afgoden van Egypte waren de goden van de dood die gesmeekt en verleid moesten worden weer leven aan het volk te geven. Ze moesten de Nijl laten stijgen zodat het land bevloeid kon worden en er weer graan en wijn voor de goden kon worden geproduceerd. Daar woonde het volk in slavernij. Om iedereen op de wereld te laten zien hoe het anders kan heeft de God van Israël de slaven bevrijdt en uit de tempels van de slavernij, het diensthuis, geleid, de woestijn in.
Daar kregen ze de regels waarmee ze in vrijheid een samenleving van vrije mensen zouden kunnen inrichten. Met elke zeven dagen een dag waarop niemand hoefde te werken, niemand slavenarbeid zou hoeven te verrichten, geen arbeid om in leven te blijven, geen arbeid voor de goden, geen arbeid voor wat dan ook. De mens is geen slaaf van goden, geen slaaf van arbeid, de mens is vrij. Dat is de betekenis van de Sabbat. Maar ze bouwden liever een gouden kalf om de vruchtbaarheid zeker te stellen. Ze maakten zich slaaf van een afgod en slaaf van altijd maar moeten werken. Door de richtlijnen voor de menselijke samenleving niet te volgen maakten ze een volk, een land dat net is als alle andere volken, net als alle andere landen. Daardoor kwamen ze in ballingschap, daardoor is de lust aan God vergaan om ze nog langer raad te laten geven. Maar die geschiedenisles is dus een raad in zichzelf. Als de voorouders zo gruwelijk gehandeld hebben dan is er geen reden om dat te herhalen. Die richtlijnen van heb uw naaste lief als uzelf en laat zich geen slaaf te zijn van de goden van winst en profijt, hadden die oudsten ook. Sterker nog ook wij hebben die richtlijnen, ook wij kunnen onze samenleving bouwen op liefde en recht, ook wij kunnen die ene dag zonder werk weer invoeren en handhaven. Wij kunnen beginnen met onze samenleving op die manier in te richten. Dat zal pas echte vrede brengen, dat brengt recht voor de armen, dat zal alle tranen drogen. Tijd om aan het werk te gaan dus.