Ezechiël 19:1-14
Vandaag lezen we een klaaglied dat in het boek van de profeet Ezechiël opduikt. Het zou gemakkelijk zijn om nu een verhaaltje te beginnen over het verdriet dat goede mensen kan overkomen. Op het ene moment gaat het je goed en voel je je sterk en dan veranderen de omstandigheden en raak je alles kwijt en je zou werkelijk niet weten wat je er aan zou moeten doen. Maar dat zou erg gemakkelijk zijn. Dit klaaglied gaat over een volk. Een volk waaruit sterke leiders voortkwamen. Leiders die indruk maakten op andere volken. Zo veel indruk dat die andere volken die leiders onschadelijk kwamen maken. Wij noemen het een klaaglied maar we lopen daarmee de kans de werkelijke betekenis een beetje uit het oog te verliezen. Wij klagen wat af in onze dagen nietwaar. Een klaaglied in de Bijbel is een lied dat gezongen wordt bij een begrafenis, een rouwlied, er is iets of iemand die dierbaar was, die geliefd werd gestorven. Hier is het rijk Juda gestorven. In Genesis 49 wordt Juda al omschreven als een leeuw, een sterke leeuw die wijnstokken bezit. Dat beeld vind je hier terug. Een soort beeld dat ook wij wel kennen want ook wij zingen af en toe dat we de leeuw niet in zijn hempie willen laten staan.
In het lied wordt gezongen over een moeder leeuw die kleine leeuwen groot brengt. Daaruit komen minstens twee sterke leeuwen voort die brullend rondgaan en overal gevreesd worden, iedereen wordt bang van die brulapen. De volken om Juda heen komen dan ook in actie en zo wordt de eerste leeuw naar Egypte gebracht als gevangene. Nogal vernederend zo wordt hier beschreven want een haak door de neus of de bovenlip kennen we niet van de leeuwenjacht maar wel uit de oorlogen waarbij de overwonnen, liefst de overwonnen koning of generaal, met een haak door de neus of de bovenlip achter de strijdwagen van de Koning of de winnende generaal in optocht werd getoond aan het winnende volk. Een pijnlijke vernedering. Bijbelgeleerden zijn dan ook op zoek gegaan naar die koningin-moeder en de twee koningszonen waarover dit rouwlied zou kunnen gaan. In het boek 1 Koningen zou je ze misschien tegen kunnen komen. De vrouw van Koning Josia zorgt er na zijn dood voor dat haar zoon koning wordt en die koning wordt gevangen en naar Egypte gebracht. Ze zorgde er vervolgens voor dat een andere zoon koning werd en die werd naar Babel in ballingschap gebracht.
Maar Ezechiël noemt deze personen niet. En die Koningin-moeder is ook geen wijnstok die aan levend water is gepland zoals het rouwlied zingt, verwijzend naar de Psalmen waar het dan over de rechtvaardigen gaat. En dat juist Ezechiël hier geen namen noemt moet ons te denken geven. Die profeet neemt over het algemeen geen blad voor de mond en noemt volken, stammen, rijken en koningen bij naam en toenaam. Maar hier in dit rouwlied gaat het over volken die dit kan overkomen. Het is een rouwlied en het zal een rouwlied worden staat er als laatste regel. Dat betekent dat ook wij moeten uitkijken. Kennen wij de zogenaamde sterke die zich als brulapen op de borst kloppen en zich beter achten dan wie dan ook? Die niet bekend staan om hun liefde voor de armen, om hun rechtvaardigheid, om de bescherming van de weduwe en de wees. We herkennen ze uit de geschiedenis en uit onze eigen dagen. Altijd weer treden er mensen op als leiders van volken en gemeenschappen die het gelijk onvoorwaardelijk aan hun kant hebben. Ezechiël wijst ons er op dat een dergelijke houding, dat het gebrul en gebral leidt tot de dood, tot de dood van volken en gemeenschappen, tot ballingschap voor de armen en de zwakken. En ballingen, vluchtelingen noemen we ze vandaag, zijn er in overvloed op de wereld. Tijd om niet langer de leeuwen te volgen maar de God van Israël, daar kunnen we vandaag nog mee beginnen.