Deuteronomium 29:1-14
Het aardige van die Bijbelverhalen is dat ze altijd doen of de geschiedenis niet vorig jaar, of in vorige generaties was, maar gisteren. De Joden zijn dat altijd zo blijven beleven. Op de avond van de herdenking van de uittocht uit Egypte klinkt nog steeds de vraag “Waarom is deze avond anders dan de andere” en het antwoordt: “Wij waren slaven in Egypte”. Ook wij mogen meetrekken met het volk, uit het slavenhuis, door de woestijn, op naar het beloofde land. Mits we ons maar houden aan de grondhouding die voor alle volken is neergezet: heb Uw naaste lief als Uzelf. Daarmee zijn de verhalen uit de Bijbel ineens geen oude troep meer maar actuele werkelijkheid. Als we wat willen ondernemen zullen we eerst terug moeten naar het hart van de werkelijkheid, hebben de armen er wat aan, worden de verdrukten bevrijdt, gaan de vreemdelingen onder ons meetellen.
Bij de volksvergadering waar Mozes volgens dit verhaal de vermaningen en spelregels voor het nieuwe land, de menselijke samenleving, nog eens uiteenzet zijn de vreemdelingen uitdrukkelijk aanwezig. Heel lang is er in de kerken niet gesproken over de vreemdelingen onder ons. Vreemdelingen woonden in vreemde landen, daar moest je naar toe om te vertellen over het verhaal van Jezus. Af en toe kwamen er mensen terug die dat hadden gedaan en die vertelden dat die vreemde mensen in die vreemde landen ook hulp nodig hadden, hulp voor een eigen schooltje, een eigen ziekenhuis, een eigen akker die net zo vruchtbaar zou worden als onze akkers. Als die verhalen wat al te enthousiast werden, over goud en vruchtbare landstreken dan stuurden we er soldaten heen om er ook ons bestuur en onze handel heen te brengen. Het liefst maakten we de mensen wijs dat de manier waarop wij samenleven, ieder voor zich, de beste manier was en dat zij hun stamverbanden en dorpsgemeenschappen moeten opgeven om net als ons te worden, dromend van rijkdom die onbereikbaar werd.
We zijn echter vergeten dat het verhaal in de Bijbel ook gaat over vreemdelingen die onder ons wonen, die bij ons horen, die net zo goed mogen en moeten meedoen in het verhaal van een rechtvaardige samenleving. Werkgevers die discrimineren op achternaam horen in zo’n samenleving hun bedrijf te verliezen, zij zijn een gevaar voor onze samenleving. Maar dat gebeurt niet, ook de vreemdelingen die onder ons wonen moeten net zo worden als wij, dromend van rijkdom die onbereikbaar is, ieder voor zich levend. Een samenleving waar de een zorgt voor de ander hebben we nog niet, bezit is belangrijker dan vrede en recht, maar zover moet het wel komen. Vakbonden, medezeggenschapsraden, UWV’s, gemeenten, sociale diensten, welzijnsorganisaties, allen moeten ze er mee aan de slag. We zullen moeten zorgen dat iedereen mee mag doen, dat iedereen er op mag rekenen in onze samenleving tot zijn of haar recht te komen, Niemand mag aan de kant gezet worden, opdat we slagen in alles wat we doen.