Leviticus 10:1-11
Vandaag lezen we een verhaal van het soort dat veel mensen een afkeer heeft bezorgd tegen de verhalen uit de Hebreeuwse Bijbel. Een wreed verhaal over de dood van de zonen van Aäron veroorzaakt door de God van Israël, bah een wreed en nutteloos verhaal. Als we het lezen zonder te weten waar het over gaat is het inderdaad een wreed en nutteloos verhaal. Op zo’n God zouden we niet willen lijken en bij zo’n godsdienst willen we niet horen. Het rare is misschien dat die opvatting voortkomt uit wat we wel mooi vinden aan de verhalen uit de Bijbel. Aan verhalen over redding uit de nood, over een Noach die de mensheid en alle dieren in leven hield, verhalen over ballingen die weer terug mochten komen en een leeuw en een lam die samen weiden. De Bijbel staat vol verhalen over eerbied voor het leven en over een leven zonder geweld en dood. Toch hoort het verhaal van vandaag over de zonen van Aäron er ook bij.
We hadden bij de verhalen over de wijding van de Priesters al gezien dat die Priesters niet namens de God van Israël optraden maar namens het volk. Zij zijn geen dienaren van God, maar dienaren van het volk. Dat is zeer wennen, voor de Priesters en ook voor het volk. Ze zijn niet apart gezet met hun streven net zo volmaakt te zijn als de God van Israël zelf maar moeten zich steeds opnieuw reinigen omdat ze net als alle mensen ook onvolmaakt zijn. Nu komen er twee Priesters die zelf wel even zullen uitmaken hoe de rituelen in het Heiligdom voltrokken moeten worden. Ze steken het Heilig vuur aan. Welk Heilig vuur? We moeten toch aannemen het soort vuur dat in Egypte door de Priesters werd ontstoken. Even hiervoor ging het over vuur uit de Tent der Ontmoeting dat het offer branden deed, daar kwam geen Priester aan te pas. Het vuur dat ze nu ontsteken roept een vuur op dat de dood brengt en de godsdienst in Egypte ging over de dood. Het verhaal dat we dus vandaag lezen vertelt ons dat een ontmoeting met de God van Israël geen dood brengt maar leven, dat daar geen Priesters voor nodig zijn, maar dat we ons kunnen laten vertegenwoordigen door volksvertegenwoordigers die de Wet van die God in de praktijk brengen, de wet van heb je naaste lief als jezelf.
Het is dan ook het volk dat mag rouwen om de dood van deze twee priesterzonen. De Priesters zelf moeten beseffen dat ze niet buiten of boven het volk behoren te staan, maar dat ze naar volmaaktheid moeten blijven streven en gezalfd en gereinigd zijn ze dat voldoende. De offers die ze brengen zijn er niet om de God van Israël te voeden maar om duidelijk te maken dat je bereid bent te delen, dat je bevrijd bent van de drang naar bezit. Het eten van het ongezuurde brood, het brood van de bevrijding brengt dat nog eens in herinnering. De taak van de Priesters is het volk duidelijk te maken hoe de Wet van heb uw naaste lief als uzelf moet worden uitgevoerd, want het uitvoeren van die Wet betekent dat we God liefhebben boven alles. De Priesters wordt nog eens duidelijk gemaakt dat zij in dienst zijn van het volk, dat zij het volk helpen zich aan het verbond te houden. God zou het volk zegenen als het volk zich aan die Wet zou houden, zo zou het volk mogen wonen in een land dat overvloeit van melk en honing. Wij mogen elkaar er in onderwijzen, door aan de maaltijd in de kerk brood en wijn te delen zoals Jezus zichzelf deelde, door buiten de kerk te delen met hen die niets meer hebben, vrede te brengen en te zorgen voor de zwaksten onder ons, elke dag opnieuw, ook vandaag.