Leviticus 8:31”“9:6
De Priesters van Israël zijn nu gewijde priesters en nu breekt het gewone werk aan. Maar ook dat gewone werk, het werk van alle dag moet gewijd worden. En het werk van alle dag staat in de Bijbel in het teken van de schepping. In zes dagen schiep God de hemel en de aarde en op de zevende dag rustte Hij. Het gewone werk is dus te wijden in zeven dagen, zes dagen van werk en de zevende dag van rusten. Zeven dagen moeten ze in de Tent der Ontmoeting blijven, de reinigingsoffers en het wijdingsoffer brengen. Het brood dat bij de offers hoort mogen ze eten, het vlees mogen ze koken en eten. De God van Israël hoeft niet gevoed te worden zoals de goden van de Heidenen gevoed moeten worden, maar in de handelingen die de Priesters moeten verrichten staat het symbool van de bereidheid tot delen voorop. Zo deden de Priesters van Israël dus toen ze Priesters werden, zeven dagen lang.
En dan breekt de achtste dag aan. Dat is natuurlijk ook de eerste dag van een nieuwe week. Maar in de Bijbel wijst de benaming van achtste dag nog even naar het voorgaande. Op de achtste dag gingen Jozef en Maria naar de Tempel om hun eerstgeboren zoon op te dragen, op de achtste dag moesten jongetjes ook besneden worden. Op die achtste dag was het feest van de geboorte dus voorbij en brak het gewone leven weer aan. Op tal van plaatsen in de Bijbel wordt op de achtste dag een feest afgesloten, de rommel opgeruimd en ingepakt om terug te gaan naar huis en het gewone leven aan te vatten. En als je zeven dagen intensief bezig bent geweest met je Godsdienst dan moet je je heel bewust op die achtste dag losmaken van hetgeen je mee hebt gemaakt. Dat gaat dus altijd met rituelen gepaard. Zo ook hier. Op de achtste dag wordt er voor het volk gewerkt. Het volk wordt gereinigd door reinigingsoffers, het volk moet immers ook volmaakt zijn.
Maar ook die offers van het volk, hier vertegenwoordigd door de oudsten, staan in het teken van delen. Als je dat doet dan komt een schitterende belofte uit. Dan verschijnt de majesteit van God zelf aan jou. Wie intensief bezig is geweest met de armen, met de minsten in de samenleving, met papierloze vreemdelingen, met gevangenen en verslaafden, weet dat de overwinningen op het kwade die je daar tegenkomt niet op wegen tegen het allermooiste dat een paleis kan bieden, tegen de pracht en praal van de rijken en de machtigen. De vreugde schittert daar altijd intensiever, altijd dieper, altijd blijvender en echter, altijd volmaakter. Je merkt dat pas als je je hele leven gewijd hebt aan de dienst van de God van Israël. We mogen niet voor niets een volk zijn van Priesters en Koningen. Dat doe je niet alleen op de zevende dag, maar je doet het dag in dag uit, dag en nacht net zo als de Priesters uit ons verhaal in de Tent der Ontmoeting moeten blijven. We mogen daar gelukkig elke dag opnieuw weer mee beginnen, ook vandaag weer.