Romeinen 1:8-15
Paulus wil zo vreselijk graag naar het hart van het Keizerrijk. Hij zou er uiteindelijk komen, als gevangene. Twee jaar kreeg hij daar huisarrest met de vrijheid te ontvangen wie hij wilde en te corresponderen met wie hij wilde. Maar met soldaten voor de deur. Je moet soms wat over hebben voor je idealen. En wat een ideaal had die Paulus. Het ging uiteindelijk om het omverwerpen van het Rijk. Niet door geweld, niet door manipulaties maar door liefde. Het ideaal greep terug op oude profeten van Israel als Jesaja en Jeremia die bij het begin van de ballingschap geweldadig verzet tegen de vijand ten stelligste afgeraden hadden. Tijdens de ballingschap hadden ze de ballingen bemoedigd en aangeraden de Wet van Liefde te bestuderen en daaraan trouw te blijven. Uiteindelijk werd het de balingen toegestaan terug te keren, hun Tempel weer te bouwen en Jeruzalem opnieuw te bevolken. Het duurde echter wel een tijdje. Ook voor de Christenen zou het een paar honderd jaar duren voor ze de Keizer zover kregen dat hij zich bekeerde tot het Christendom. Maar het Christendom had zich toen al zo vermengd met het Heidendom dat ook door de hele Christelijke geschiedenis profetische geluiden terug moeten grijpen op het oorspronkelijk ideaal. In onze tijd is de wereld een stuk groter geworden, maar tegelijkertijd zijn de afstanden tussen mensen een stuk kleiner geworden. De Romeinen kenden nog een verdeling in volken gebaseerd op zichzelf. Er waren beschaafde volken, die Grieks of Latijn spraken, volken die zelf een schrift hadden ontwikkeld zoals de Perzen en daarom geletterd werden genoemd en er waren barbaren die niets anders konden dan brabbelen. Die Romeinen moesten eigenlijk niets van die onbeschaafde en barbaarse volken hebben. Ze waren niet veel beter dan dieren, maar soms goed voor het leger of het vermaak. Rome wemelde van slaven die uit al die verschillende volken afkomstig waren en Paulus verklaart hier zich voor hen in te willen zetten. Kennen we dat niet, het beoordelen van mensen naar onszelf? Ingeburgerde mensen, blanke mensen, christelijke mensen, mensen die onze taal spreken maar niet christelijk zijn, mensen die onze taal spreken maar iets geheel anders geloven, mensen die een taal spreken die we nooit hebben geleerd op school. Zetten wij ons ook voor al die mensen in? Willen ook wij al die mensen tot hun recht laten komen? Beschouwen wij al die mensen als kinderen van God? Hoe vreemd of anders ze zich ook gedragen? Paulus gaat het om de goede boodschap van de bevrijding van de armen. Gaat het ons daarom ook? Of gaat het om het vasthouden aan onze eigen manier van leven met uitsluiting van anderen?