1 Koningen 18:20-46
Zeven jaar is er droogte in het land geweest. Alle grond is dor en onvruchtbaar geworden. In de dagen van Elia hadden de volken van Kanaän daar vruchtbaarheidsgoden voor. Baäl en Asjera, een echtpaar. Op een paar plaatsen in de Bijbel wordt die Asjera overigens ook de vrouw van de God van Israel genoemd. Maar hier hoort ze bij de vruchtbaarheidscultus van Kanaän. Op de hoogste berg van Israël, de berg Karmel moest er aan die vruchtbaarheidsgoden geofferd worden. Uit het hele land werden de priesters van Baäl en Asjera opgetrommeld. En daar begonnen de rites. De stieren werden klaargemaakt, waarschijnlijk met bloemenkransen versierd en dan met één haal van het rituele offermes gedood, in stukken gesneden en op het altaar gelegd. En dan moet er een wonder gebeuren, de god moet zijn eigen offer aan weten te steken. Vierhonderdvijftig priesters dansen in het rond, maar als dat niet helpt wordt het nog veel mooier, dan snijden ze elkaar en zichzelf met messen en lansen. Het bloed loopt alle kanten op. Dat is overigens minder vreemd dan het ons vandaag de dag lijkt. Zelfverminking was heel gewoon in dit soort vruchtbaarheidsrites en er zijn op de wereld nog veel streken waar gelovigen zichzelf of elkaar tot bloedens toe slaan of snijden als teken van aanbidding van hun God.
Dat helpt dus niet. Al dat worship gezang, al die geheven handen, al die trance brengen geen genezing. De god van de vruchtbaarheid, de god van het succes, de god van de genezing op gebed zwijgt. Van de morgen tot de avond doen de priesters hun best. Het is een opwekkingsbijeenkomst in de beste tradities. Maar die helpen dus niet. We houden met z’n allen van dit soort wonderen, eigenlijk kunnen we er geen genoeg van krijgen. Wonderdoeners, gebedsgenezers, instralers, geestenfluisteraars en andere moderne gochelaars verdienen er dikke boterhammen mee. Maar dat je kan overleven zoals die weduwe deed waar Elia vandaan kwam, door je laatste kruik meel met een ander te willen delen komt bij niemand op. En met dat delen moeten we het ook vandaag weer doen, omdat we nu eenmaal van onze naaste willen houden als van onszelf, daar hoeft geen show en praise aan te pas te komen. Als Elia de God van Israël zijn gang laat gaan verdwijnt alle menselijke show. Stortregens vallen er op het einde die dreigen de koning weg te spoelen. Alsof de zondvloed van Noach weer gekomen is. Maar water speelt van begin af in dit verhaal een belangrijke rol. Zelfs in tijd van droogte zit Elia kennelijk niet zonder water. Hij giet zoveel water over Israel heen dat zelfs de omringende goot vol water komt te staan.
Van 12 stenen had hij immers een altaar gebouwd, de 12 stenen die ook Israël hadden gevormd, van de eerste steen waarop Jacob had gedroomd af. Wij kennen alleen de Tabernakel die met het volk Israël meegevoerd werd door de woestijn en de Tempel die door Salomo in Jeruzalem werd gebouwd. Maar in de dagen van Elia waren er meer heiligdommen voor de God van Israël. Eén ervan was op de berg Karmel geweest maar dat heiligdom was vernietigd. Elia begint dan ook met dat heiligdom weer op te bouwen. En als je dat weet komt ook die bliksemschicht niet meer als een verrassing. In het boek Leviticus wordt uitgebreid de wijding van de Tabernakel, de heilige Tent, beschreven. En ook daar was er een vuurflits komende uit het heiligdom die het brandoffer van een jonge stier aanstak en verteerde. Elia wordt hier dus als een Mozes voorgesteld. En daarmee wordt dat wonderlijke volksverhaal over zelfontbranding of blikseminslag bij heldere hemel ineens een verhaal over de uittocht uit het land van de dood. Niet dat de vruchtbaarheid direct komt. Zeven keer moet de knecht van Elia gaan kijken of er al een wolk aankomt. Het is alsof de aarde eerst opnieuw geschapen moet worden voordat de mensen er weer van kunnen leven. Maar komen doet het dat nieuwe leven en als je er niet door overspoeld wil worden dan moet je hard rennen.