Jaloezie knaagt aan je botten.

Spreuken 14:23-35

Vandaag weer een schijnbaar losse verzameling stellingen van de Spreukendichter. Maar ook in dit gedeelte rijst het beeld op van een wedstrijd tussen de Wijze, de gelovige in de God van Israël, en de dwaze, de goddeloze. De Wijze wint de wedstrijd. De nuchterheid waarmee sommige stellingen worden geformuleerd heeft de bedoeling je aan het denken zetten. Als jaloezie knaagt aan je botten hoe zit het dan met je eigen jaloezie? Ben je jaloers op iemand die een partner heeft die er mooier uitziet dan je eigen partner, of ben je jaloers op iemand die een partner heeft omdat jij geen partner hebt, of omgekeerd, op iemand die geen partner heeft en jij wel vastzit aan iemand voor wie je ook verantwoordelijkheid draagt? Zo stelt elke stelling een aantal vragen aan iedere gelovige en blijft de hoofdvraag waar je voor gaat, voor de liefde voor de naaste of voor de liefde voor jezelf.

Maar hoe zit het dan met de rijkdom waarmee de wijzen gekroond worden. Die rijkdom laat zich toch niet echt uitdrukken in goud en juwelen. Die rijkdom laat zich ook niet uitdrukken in een talrijk nageslacht, de Heer bekommert zich immers ook om de onvruchtbaren en rijke vrouwen als Sara en Hanna kregen uiteindelijk maar één kind waarmee ze de hemel te rijk waren. Die rijkdom laat zich ook niet uitdrukken in gezondheid. De man die door dik en dun de God van Israël trouw bleef vond zichzelf terug terwijl hij met een potscherf zijn zweren zat te krabben op een mesthoop. Wat is dan de rijkdom van de Wijzen anders dan de Wijsheid zelf. En het begin van die wijsheid is het ontzag voor de God van Israël, dat is zelfs de bron van het leven zegt de Spreukendichter de schrijver van Deuteronomium na, we hebben de keus tussen leven en dood, kies dan het leven.

Zoals bijna overal in de Bijbel komt ook de Wijsheid uit op de manier waarop je met je naasten omgaat. Wie een verschoppeling onderdrukt beledigt zijn schepper en de schepper van de mens is de God van Israël. Wie zich over een arme ontfermt eert iemand. Wie? Daar kunnen geleerden nog wel eens over strijden. Wordt de arme geëerd door je over die arme te ontfermen? Of eer je de schepper van de mens die arme geworden is? Ook de arme is een waardevol schepsel van de God die ook jou geschapen heeft. In de arme is een broeder, een zuster te ontdekken. En Jezus van Nazareth zou dit gedeelte vertalen in de uitspraak dat wat we de minsten gedaan hebben we aan Jezus van Nazareth gedaan hebben. Terecht dat geleerden zeggen dat wat we aan de minsten gedaan hebben we aan God zelf gedaan hebben. Daarmee hebben we God geëerd, hebben we laten zien dat we God liefhebben met heel ons hart, met heel ons verstand. Elke dag mogen we dat opnieuw doen en bij al onze daden mogen we ons afvragen hoe we daarmee onze naaste helpen, ook vandaag mag dat weer.

Plaats een reactie