Amos 1:11”“2:5
Amos begint zijn boekje met de buurvolken van Israël en Juda te vertellen hoe het met hun af zal lopen als ze Israël en Juda blijven belagen. Dat gaat nooit goed. Hij begon met drie volken te noemen die weliswaar buren van Israël en Juda zijn maar verder geen enkele verwantschap met hen hadden. Nu klinkt het verwijt dat het volk van Edom hun broeders met het zwaard heeft achtervolgd. Nog wel zonder enig medelijden. Edom was het volk dat afstamde van Esau de broer van Jacob. En de koninkrijken van de nakomelingen van Jacob hadden dus wel op enig broederlijk mededogen mogen rekenen. In Israël waren in de dagen van Amos 10 stammen verenigd en in Juda de andere twee. Samen hadden ze onder David en Salomo één Koninkrijk gevormd maar dat was moeizaam tot stand gekomen en weer uiteengevallen toen de welvaart en de rijkdom afnamen. Edom was een geduchte vijand gebleven.
Ammon is een volk met een wel heel dubieuze afkomst. Daar hadden ze in Israël en Juda een grote hekel aan maar het bleef toch in zekere zin familie. Het was een van de volken die afstamde van Lot, de broer van Abraham. Niet van het gezin dat Lot met zijn vrouw had. Die vrouw was veranderd in een zoutpilaar toen Lot en zijn gezin de verwoesting van Sodom ontvluchtte. Ze schuilden in een grot en daar zorgden twee dochters van Lot dat ze zwanger werden van hun vader zodat hun toekomst verzekerd zou zijn. Ammon stamde van een van die twee af en had Israël zo sterk gehaat dat ze de zwangere vrouwen van Gilead de buik opengereten hadden toen ze hun rijk wilden vergroten. Voor Israël en Juda een zeer grote misdaad omdat die het voortbestaan van het hele volk op het spel had gezet. Ook van Amon zal de hoofdstad in vlammen opgaan.
Dat er in Israël en Juda toch nog wel enig medeleven was met de broedervolken die ook buurvolken waren blijkt uit het oordeel over Moab. Dat volk stamde dus af van de andere dochter van Lot en was een zustervolk van Ammon. Maar het was dus ook een volk dat gemeenschappelijke voorvaderen had met het volk van Edom. Lot was samen met Abraham uit Ur der Chaldeeën vertrokken en samen hadden ze zich in Kanaaän gevestigd. Daar waren de broers Jacob en Esau stamvaders geworden van Israël, Juda en Edom. En het volk van Moab was zo wreed geweest de beenderen van de koning van Edom te verbranden en er kalk van te maken. Er resteerde niets meer van die koning, zelfs geen rest die misschien uit de doden zou kunnen opstaan, al was in de dagen van Amos de opstanding uit de doden nog niet een algemeen verbreid deel van wat men in Israël en Juda geloofde. Wreed was het wel een volk zo haar geschiedenis af te pakken. In onze dagen moeten we dus bedenken dat als we volken aanvallen dat ook op onszelf kan terugslaan, of die volken nu met ons verwant zijn of niet. De Bijbel bezweert ons de vrede te bewaren en in vrede de verdrukten te hulp te komen, ook in onze dagen.