Amos 1:1-10
Vandaag beginnen we te lezen in het boek van de profeet Amos. Tenminste in de Christelijke Bijbel, ook in de Nieuwe Bijbelvertaling, is dit boek als zelfstandig boek opgenomen. Het staat dan in de rij van zogenaamde kleine profeten. In de Hebreeuwse Bijbel staat Amos als een soort hoofdstuk in een apart boek, het Twaalfprofetenboek. Bijbelgeleerden komen er steeds meer achter dat het Twaalfprofetenboek ook een eigen eenheid vormt en een eigen verhaal vertelt dat zich rond de ballingschap afspeelt en daarmee een eigen boodschap heeft. Die Amos komt uit Tekoa, waarschijnlijk het Tekoa dat in Juda heeft gelegen en hij was schapenfokker staat hier vertaald. Het woord dat er in het Hebreeuws staat duidt op een welgesteld man, een Hereboer zouden ze in Groningen zeggen. Maar een profeet die achter de schapen geroepen is doet ook denken aan Mozes die als schaapherder op een dag een brandende braambos ontwaarde en daarvandaan door God naar Egypte werd gestuurd om zijn volk uit de slavernij te leiden.
Amos wordt dus gepresenteerd als een belangrijk profeet. Hij presenteert namens de God van Israël de misdaden die de volken plegen en hebben gepleegd en waarvoor die volken moeten worden gestraft. Eén voor één worden de volken benoemd. Allereerst de buurvolken van Juda en Israël en van die buurvolken eerst de volken die geen verwantschap hadden met Israël. Eerst de Syriërs die Israël hadden belaagd. In de Bijbel staan veel verhalen over oorlogen met de Arameeërs, rovers van de oogst in Israël, rovers van de laatste bestaansmogelijkheden voor de armen in Israël. Zij waren immers afhankelijk van de oogst die aan de randen van de velden bleef staan en van de aren die gemorst waren en die de boeren hadden laten liggen om opgeraapt te worden door de armen. Als vreemde soldaten die oogst kwamen stelen bleef er met name voor de armen te weinig over om te overleven en de God van Israël was en is een God die zich over de armen ontfermt.
Ook de Filistijnen die langs de kust van de Middellandse Zee woonden zullen in ballingschap gevoerd worden. Zij hadden telkens weer de oogst geroofd Wie goed meeleest ziet dat de profeet hier een lied heeft aangeheven. Misdaad op misdaad is begaan en daarom zal de God van Israël zijn vonnis niet herzien. Het is dus steeds een misdaad die bij herhaling is begaan en waartegen vanuit Israël steeds is geprotesteerd. Niemand kan zeggen niet geweten te hebben hoe ernstig de misdaden waren. Dat geld ook voor het volk van Tyrus.Zij hadden er zelfs voor gezorgd dat een deel van het volk van Israël gevangen genomen kon worden door de Edomieten, ze werden slaven in Edom. Het gaat de God van Israël nu juist om bevrijding van de slaven. De drie volken waar we vandaag over gelezen hebben waren niet verwant met Israël, maar wel onmenselijk opgetreden. En wie onmenselijk optreedt moet gestraft worden. Dat geldt ook in onze dagen waar tyrannen en dictators moeten worden aangepakt. Met waarschuwingen, en anders met geweld, om de armen te kunnen beschermen, ook vandaag nog.