Psalm 60
Vandaag een psalm die regelmatig in de Tempel klonk als het volk zich weer eens bedreigd voelde door een buitenlandse vijand. Dat staat er toch niet boven zou je zo zeggen. Er staat toch dat dit een stil gebed van David is dat hier ter lering staat. Maar dat stil gebed van David moet dat lied “De lelie van het getuigenis” zijn geweest, waaraan oorspronkelijk de melodie van deze Psalm werd ontleend. Die melodieën van de psalmen kennen we niet meer, maar we weten wel dat bij nationale rampen men in de Tempel bijeen kwam om liederen te zingen, vooral liederen die verhalen vertelden van gelijksoortige gebeurtenissen en waaruit het volk moed zou kunnen putten. Moeten wij misschien ook nog eens doen, liederen zingen over de oorsprong van de crisis, over bankdirecteuren die zich verreikten en de boel bedrogen en over bestuurders van bedrijven die zichzelf onverantwoorde beloningen toekenden, tot de zeepbellen knapten en de armen de gevolgen van de crisis konden betalen.
Dat Edom dat in deze Psalm genoemd wordt is een broedervolk, het stamde af van Esau, en het is dus geen wonder dat de nakomelingen van Jacob worden verstoten als ze zonder verdere aanleiding oorlog voerden met hun broeders. Volgens het verhaal waren ze immers op de terugtocht nadat God hun de overwinning op de Arameeërs had geschonken. Die Joab was een generaal die wel meer op eigen houtje opereerde en de priesters van de Tempel hadden graag in spannende tijden een lied bij de hand die de militaire kliek van het land waarschuwde niet te veel op eigen houtje te opereren maar zorgvuldig te luisteren naar wat de God van Israël volgens de priesters te zeggen had. Zeker ook nog als het verhaal gaat over het land, waar God zijn schoen heeft gepland, dat aan beide zijden van de Jordaan lag, het hele land dus met andere woorden.
Uiteindelijk zal God dus overwinnen, je moet de moed nooit opgeven. God beproefd het volk zodat duidelijk wordt wie volhoudt in het zorgen voor de minsten, wie de geboden van de God van Israël blijft onderhouden. Daar hoort ook het “Gij zult niet doden” bij, daar hoort het je naaste liefhebben als jezelf bij als samenvatting van de manier waarop je de God van Israël hoort lief te hebben boven alles. Maar daar hoort ook inzicht bij. Het is de God van Israël die het land heeft gegeven, met die God werd een verbond gesloten voor het land werd verdeeld onder de stammen van Israël en vervolgens onder de families tot een eeuwig erfdeel. Als Edom weer wraak wil nemen, en Edom voerde ook met regelmaat oorlog met Israël, dan zal het de God van Israël moeten zijn die de maat van de oorlog bepaalt, die de leiding neemt van de strijd. Zo zullen ook wij dus in onze crisis weer te rade moeten gaan bij die God. Moeten inzien dat we alleen van delen rijker worden en dat leiding geven dienen betekent. Elke dag mogen we daar opnieuw aan werken, ook vandaag weer.