Spreuken 10:1-11
Het boek Spreuken bestaat uit een aantal verzamelingen van wat wij graag Spreekwoorden noemen. Het zijn eigenlijk stellingen die op het eerste oog weinig met elkaar te maken lijken te hebben. Vandaag lezen we het begin van een verzameling die aan Salomo wordt toegeschreven. Dat was bij uitstek de Koning van de Wijsheid. Die reputatie kreeg hij omdat hij bij het begin van zijn regeringsperiode de wens uitte een rechtvaardige Koning te zijn die overeenkomstig de Wetten van Mozes het land zou besturen en recht zou spreken. In het boek Koningen vind je daarvan dan ook een aantal voorbeelden. En die opvatting over Wijsheid moet je in gedachten houden als je de stellingen in het boek Spreuken leest. Ze gaan niet over algemeen menselijke verhoudingen maar ze gaan over de verhouding tussen de mens en de God van Israël.
In het hoofdstuk dat we vandaag beginnen te lezen gaat het over de opvoeding. En als we het bovenstaande in gedachten nemen gaat het dus om het opvoeden tot een volwassene die de Weg van de God van Israël volgt. Een rechtvaardige zoals de Bijbel de gelovige die weet heeft van delen noemt. Oneerlijk verkregen rijkdom hoort daar dus niet bij. In het gebed dat Jezus van Nazareth ons geleerd heeft wordt ook niet om materiële rijkdom of voorspoed gebeden. Het dagelijks brood is kennelijk genoeg, al het meerdere is er dan om te delen met hen die niets hebben, om de hongerigen te voeden, om de weduwe en de wees te beschermen. De stelling van de Spreukendichter is dan ook dat de God van Israël de rechtvaardige geen honger laat lijden en de begeerte naar meer en steeds meer is eigenlijk een goddeloze begeerte waarvoor je de God van Israël niet verantwoordelijk moet maken.
Zo zit het ook met die luie handen die arm maken. Wie geen hand heeft om uit te steken naar de mens langs de kant van de weg wordt niet gezegend, wordt innerlijk niet rijk. IJverige handen brengen niet per definitie materiële rijkdom. Wie de hardwerkende schoonmakenden ziet werken op tal van plaatsen in onze samenleving ziet wel degelijk de ijverige handen maar weet tegelijk dat ze schandalig onderbetaald worden, zelfs na alle akties die gevoerd zijn krijgen de bestuurders van de grote bedrijven die zelf geen hand uitsteken oneindig veel meer betaald dan de schoonmakenden die dag in dag uit in de meest smerige omstandigheden er voor zorgen dat iedereen in het bedrijf gezond blijft. De rijkdom ligt dan in de zorg voor de ander, in de bereidheid om een hand uit te steken naar de mens die het nodig heeft. En die bereidheid is groter naarmate de rijkdom daalt. Elke dag mogen ook wij aan de gang met die wijsheid, ook vandaag in de wetenschap dat we er rijker door worden.