2 Samuel 22:1-20
We mogen vandaag het eerste deel van een lied zingen dat aan Koning David wordt toegeschreven en dat in het tweede boek Samuël is terechtgekomen. We kunnen het lied tegenwoordig ook aardig meezingen. Dit lied staat namelijk ook in het boek van de Psalmen, het is Psalm 18. Er zijn bijna geen afwijkingen in de tekst. Wat de geleerden wel is opgevallen is dat de stijl en woordkeus van dit lied afwijkt van de stijl en de woordkeus in de rest van het tweede boek Samuël. Zowel het lied dat we vandaag lezen als Psalm 18 komen uit een bundel liederen die aan David wordt toegeschreven. En het invoegen van een lied zo tegen het einde van een Bijbelboek vinden we wel vaker. In de Hebreeuwse Bijbel kun je in sommige uitgaven trouwens deze Psalm van David vinden zo tegen het einde van het boek Deuteronomium, het is daar dan neergezet als illustratie bij de Torah uit de boeken van de profeten, want 2 Samuël wordt tot de profeten gerekend.
We lopen tegen het einde van de boeken Samuël. In die boeken is de opkomst en het leven van David beschreven als de Koning naar Gods hart. Voortdurend kwamen we de tegenstelling met de Koning zoals de Heidenen die willen tegen. Natuurlijk was ook David niet volmaakt. Zijn lust naar Batseba en het de dood insturen van haar man Uria is David zeer kwalijk genomen. Hij verloor daardoor een aantal zonen. Maar zo tegen het einde van het verhaal zou je je kunnen voorstellen dat David voor zich uit zit te mijmeren. Wellicht heeft hij weer de harp ter hand genomen die hij zo vaardig kon bespelen aan het hof van Saul. Het opschrift boven dit lied verwijst ook nog naar Saul. En dan bij de klanken van de harp beschrijft hij in dichterlijke termen nog eens hoe zijn leven is verlopen. Vele malen is hij vervolgd, vele malen moest hij vluchten of strijden, maar evenzovele malen kwam de God van Israël hem te hulp en redde hem uit zijn benauwenis.
David bezingt hier hoe het volgen van de Weg van de God van Israël hem altijd het goede pad heeft doen gaan. Eigenlijk werd hij onaantastbaar. Dat was een gevaar, je onaantastbaar voelen, dat bleek wel uit de affaire met Uria. Maar als je dat gevaar beseft en je nog sterker blijft afvragen wat de Weg van de God van Israël eigenlijk is dan gaat het van goed naar beter, dan leer je het kwade te bestrijden met het goede. Dan leer je dat je je vijanden niet zozeer moet doden maar dat je moet zorgen dat ook je vijanden het goede gaan voortbrengen. De geschiedenis van David leert dat dat niet altijd kan. Dat geweld om de zwakken te beschermen niet altijd onontkoombaar is. Maar die geschiedenis leert ook dat wraak nooit een vruchtbare toekomst oplevert. Die leert ook dat respect voor je vijanden je de weg naar vrede kan wijzen. Zo zingt David op het eind van zijn leven. Wij kunnen dat lied elke dag in allerlei toonaarden zingen, wij kunnen elke dag opnieuw de weg van vrede gaan. Vrede in onze eigen omgegeving, onze eigen buurt, ons eigen dorp of onze eigen stad. Maar ook voor de vrede op de hele wereld. Elke dag opnieuw mag dat, ook vandaag weer.