2 Samuel 21:15-22
Het verhaal over David was begonnen toen hij achter de schapen vandaan werd gehaald door zijn vader om door Samuël gezalfd te worden tot Koning over Israël. De eerste keer dat hij niet voor de schapen zorgde maar zijn broers voedsel en proviand ging brengen bij het leger van Israël zag hij het leger sidderen voor de reus Goliat die het volk Israël uitschold, bespotte en uitdaagde tot een gevecht van man tegen man. David gebruikte zijn enige wapen, de slinger, om de reus te verslaan. Reuzen hadden altijd al angst opgeroepen bij het volk. Toen de verspieders het land hadden verkend en herkend als land overvloeiende van melk en honing waren de tien van mening dat er van die reuzen niet gewonnen zou kunnen worden en dat het bezitten van dat land dus een mooie droom zou blijven. Slechts twee verkenners vertrouwden er op dat de God van Israël hen zou helpen. De strijd tussen de tien stammen en de twee stammen had dus heel oude papieren en de reuzen brachten deze strijd aan het licht.
Maar nu is David Koning en heeft de strijd tussen de tien stammen en de twee stammen voorlopig tot een eind gebracht. Nog steeds zijn er Filistijnen, nog steeds zijn er reuzen die het volk uitdagen tot de strijd. Maar verdwenen is de angst voor de Filistijnen. De angst is omgeslagen in bezorgdheid voor het welzijn van de Koning. In dit soort gevechten hoort de Koning helemaal niet aanwezig te zijn. Zijn soldaten, zijn krijgers, kunnen dat zelf wel af. Zij immers zijn met David meegetrokken, op de vlucht voor Saul, door de woestijn, tegen de Filistijnen en de Amelekieten, op de vlucht voor Absalom en nu terug naar het hart van Israël, het centrum van het rijk van David. Nu David gezorgd heeft dat Saul op een eervolle wijze met zijn nageslacht tot zijn vaderen verzamelt is breekt de tijd van de Koning echt aan. De Koning regeert volgens de wetten van de God van Israël en zijn soldaten verslaan de reuzen, alle reuzen van alle hoeken der aarde. Tel maar na, het verhaal vertelt van vier reuzen die worden verslagen.
Het verhaal over de strijd tegen de reuzen kan gelezen worden als een samenvatting van de strijd die voor de verovering van het land Kanaän gevoerd moest worden. Pas als de strijd tussen de stammen voorbij is en het volk één volk is onder de ene God wordt de strijd tegen de angst, tegen de reuzen, tegen de Filistijnen gewonnen. Niet langer kan gesproken worden van ieder die deed wat goed was in eigen ogen, niet langer meer iedere stam voor zichzelf en als het uitkwam tegen de andere stammen, maar nu één volk, één leger, verzamelt onder één Koning in aanbidding van de Ene God. Hier gaat het dus niet alleen meer om een Koning naar Gods hart, maar over een volk naar Gods hart. Veel en veel later zal Jezus van Nazareth het volk er nog eens op wijzen dat een huis dat tegen zichzelf is verdeeld geen stand kan houden. Uit het verhaal over de helden van Israël blijkt ook dat men het een en ander voor elkaar over heeft. Pas die bereidheid voor elkaar in te staan maakt een volk tot een eenheid. Daar mogen we ook in onze dagen nog aan werken, elke dag mogen we er opnieuw mee beginnen, ook vandaag weer.