Verheug u, heidenen.

Romeinen 15:7-13

Jezus van Nazareth was een Jood, een overtuigde Jood. De godsdienst zoals de Joden die beleden was zijn godsdienst. Dat was een bijzondere godsdienst. Daar kwamen geen beelden aan te pas, geen bemiddelaars tussen een godheid en de afhankelijke mensen, geen tempels waar je steeds maar heen moest. Er was één Tempel, die in Jeruzalem, maar zelfs daar stond geen beeld van de God van de Joden. Daar stond een kist met de Wet. Een wet die iedereen kon houden en waarvan de samenvatting luidde “Heb Uw naaste lief als uzelf”. Iedereen kende die Wet en het houden er van was geen zaak van Priesters of Tempeldienaars maar een zaak van mensen zelf. Offeren moest je een paar keer per jaar. Dat offeren was oorspronkelijk het houden van een maaltijd bij de Tempel, met de Tempeldienaars, met je familie, met de armen en met de vreemdelingen die bij je woonden. In de loop van de jaren was die gewoonte wat uitgesleten. Veel mensen dachten dat het geven van geld aan de Priesters wel genoeg was, of voedsel aan de Priesters die het dan verbranden en het zelf opaten. Jezus van Nazareth had opgeroepen terug te keren naar de Wet van de Joden. Wie een van de Evangelieën leest zal het opvallen hoe vaak Jezus van Nazareth maaltijd met mensen houdt, juist in de maaltijd kun je tot uitdrukking brengen dat je elkaar liefhebt als jezelf. De volgelingen van Jezus hadden ontdekt dat die Wet ook door Heidenen kon worden gehouden. Daarmee had de oproep van Jezus van Nazareth de Wet van de Joden voor de hele bewoonde wereld toegankelijk gemaakt. Daarmee was de nieuwe wereld, een wereld van rechtvaardigheid, van delen met elkaar, echt dichterbij gekomen. In de Joodse traditie was altijd van die wereld gedroomd. Dat was het doel waar het volk van Israel heen op weg was. Ooit waren ze slaven geweest in Egypte, door de woestijn heen waren ze bevrijd uit de slavernij. In die woestijn hadden ze ontdekt dat godsdienst ook zonder beelden en allerlei goden kon. Alleen een god die met je meetrok had zin, en alleen de wet van eerlijk delen leverde wat op om te overleven in de woestijn. Dat verhaal brengt Paulus nu aan de mensen van Rome. Joden en Heidenen zijn gelijk geworden, beiden vallen ze onder de Wet die in de Tempel werd bewaard. Die Heidenen hebben later schandelijk misbruik gemaakt van hun toegang tot de Wet. Omdat veel Joden zeiden dat ze de Wet ook zonder Jezus van Nazareth hadden gekend gingen ze de Joden vervolgen en buiten hun gemeenschap sluiten. Pas op uiterst pijnlijke wijze en ten koste van veel onschuldige mensenlevens hebben we ontdekt dat we broeders en zusters zijn die uit dezelfde bron leven. Laten we fout dus niet nog een keer met andere vreemdelingen maken, alle mensenkinderen zijn kinderen van God, alle mensenkinderen mogen we liefhebben als onszelf.

Plaats een reactie