2 Samuel 12:26-31
Het verhaal van David en Uria had David bijna de dood ingejaagd. Hij had zich gedragen als een Heidense Koning en als van een Heidense Koning had zijn God het leven van zijn eerstgeborene geëist. Maar zo doet niet de God van Israël. Die laat niet varen het werk dat zijn hand begon. Als David getrouwd is met Batseba en haar liefheeft zoals liefde is bedoeld dat wordt een zoon geboren die de beminde van de God van Israël is. In het verhaal van het overspel komt de naam van Batseba niet voor, zij is “die van Uria”, maar na het huwelijk komt haar naam weer tevoorschijn, ze is weer een gelijke van David. De Koning komt weer tot leven en het verhaal van de schande van de Ammonieten kan nu uitverteld worden. Daar waren de gezanten van David vernederd terwijl zij met een aanbod van vrede en broederschap kwamen. Joab was er op uitgestuurd om te zorgen voor vergelding van deze wandaad.
Toen Joab werd uitzonden voor een Heilige Oorlog, waar ook de Ark bij betrokken was, gedroeg David zich nog als een Koning zoals de Heidenen die hebben. Nu keert het verhaal weer terug naar David als een Koning naar Gods hart. Van de Ark is geen sprake meer en Joab is kennelijk weer de bendeleider die hij altijd al was. Hij heeft de waterput van Rabba in handen gekregen, Rabba betekent grote stad. Een truc die ook David had gebruikt toen hij Jeruzalem innam. De verovering is echter niet aan Joab maar aan David. Koning David is echter niet meer de bendeleider die hij was. Hij brengt het leger van Israël op de been en daarmee veroverd hij de hoofdstad van de Ammorieten. De loodzware protserige kroon van de Koning van de Ammorieten zet hij zelf op zijn hoofd. De grote stad wordt leeggehaald, de bevolking weggevoerd. Voor Israël een eerste waarschuwing dat het ook hen zo zou kunnen vergaan als ze de Weg van de God van Israël verlaten.
Wat er met de soldaten van de Ammorieten gebeurde maakt op het eerste gezicht de indruk van een wrede straf. Slavernij in de steengroeven en de steenbakkerijen. Maar dan zien we toch onvoldoende de tegenstelling tussen soldaten en steenbakkers. Soldaten verwoesten, plunderen, vernielen, verwoesten steden en maken die tot puinhopen. Steenbakkers en arbeiders in de steengroeven bouwen op, leveren de bouwstenen voor steden en dorpen, voor huizen waar mensen in kunnen wonen. Van verwoesters worden de soldaten tot opbouwers en herstellers. En de hoekstenen die deze bouwlieden zullen afkeuren zullen gebruikt worden om het Heiligdom voor de God van Israël te bouwen. De Ammonieten worden door David al ingeschakeld bij het ideaal van Salomo, een Tempel te bouwen waar de God van Israël kan wonen. Zo wijst ook dit verhaal over smaad en verovering ons er op dat we zelfs onze vijanden lief moeten hebben en van verwoesters opbouwers moeten maken. Elke dag kan dat weer door onze naaste lief te hebben als onszelf, ook vandaag weer.