2 Samuel 2:1-32
Er zijn van die groepen en sectes die zich Christelijk noemen maar eigenlijk door en door Heidens zijn. Ze beloven gouden bergen als je maar gaat geloven in de Heere Jezus, of gewoon in Jezus. Je ziekten verdwijnen, je schulden worden afgelost, je hoeft niet meer bang te zijn voor de hel, niemand kan je meer wat maken en het materiëel gewin stroomt bij je binnen. Hun geloof is het geloof dat in Kanaän werd beleden door de aanhangers van Baäl en Astarte. Het is het geloof in de afgoden waar de Hebreeuwse Bijbel en de Bijbel van de Christenen zich hardnekkig tegen verzetten. Het verhaal dat we vandaag lezen is een mooi voorbeeld van dat verzet. Je zou immers verwachten dat, nu Saul en zijn zonen de dood gevonden hebben op het slachtveld, David juichend wordt binnengehaald in Israël als de nieuwe Koning, een Koning naar Gods hart. Daar zal die God van hem toch wel even voor zorgen. Niets is minder waar.
David wordt naar Hebron gestuurd en daar opnieuw tot Koning gezalfd, nu in het openbaar want bij de zalving door Samuël waren alleen zijn broers aanwezig geweest. Ook zijn legertje gaat in Hebrom wonen. Dan biedt hij zijn vriendschap aan aan Jabes, de stad die de lichamen van Saul en zijn zonen bij de Filistijnen had weggehaald en fatsoenlijk begraven. Juda had David nu aanvaard als Koning. Maar de rest van Israël moest nog niks van David hebben. De generaal van Saul, Abner, had nog een zoon van Saul gevonden die de oorlog met de Filistijnen had overleefd. Dat was Isboset en hij werd door Abner uitgeroepen tot Koning over Israël. Twee jaar lang waren er dus twee koningen, David en Isboset. En de generaals van de beide koningen, Abner voor Isboset en Joab voor David. De gebruikelijke truc om veel slachtoffers te vermijden, een tweegevecht tussen kampvechters mislukte, de kampvechters doodden elkaar tegelijk zodat er geen winnaars en verliezers waren. Daarop ontbrandde een strijd tussen legers.
En als de dag voorbij is en de slag wordt gestaakt blijkt het leger van Abner veel meer slachtoffers te tellen dan het leger van Joab. Beide legers gaan dan eerst maar eens naar huis, maar de oorlog duurt voort. Er is dus geen sprake van een gemakkelijke overwinning van de zijde van David omdat die op de God van Israël vertrouwt, op last van de God van Israël is gezalfd en door de God van Israël Hebron heeft aangewezen gekregen. De vraag waarom goede mensen zoveel leed en ellende kan treffen houdt door de eeuwen heen veel mensen bezig. In de Bijbel is het hele boek Job aan deze vraag gewijd. Het blijft een vraag, een antwoord wordt er niet gegeven. De geschiedenis van mensen loopt nu eenmaal zoals die loopt en de geschiedenis van de aarde met haar rampen door storm, aardbevingen. droogte en regens, loopt ook zo als die loopt. Het enige antwoord dat we hebben is dat we er op mogen vertrouwen dat ook in de donkerste uren God er is om ons te steunen en te troosten, niet om de ellende weg te nemen dus. Wie belooft dat zijn God alle ellende van de mens wegneemt liegt en dient een afgod. Gelovigen in de God van Israël mogen God helpen door te zorgen voor de minsten, door de bedroefden te troosten, te zorgen voor de weduwe en de wees, elke dag opnieuw, ook vandaag.