1 Samuel 6:1”“7:1
Zo’n toverkist van een machtige God wil je niet te lang houden. De Filistijnen hadden hem zeven maanden lang doorgeschoven van de ene stad naar de andere, maar het bleef zeuren. De strijdbare mannen hadden onder aanvoering van hun stadsvorsten aambeien gekregen. In de dorpen brak er prompt een muizenplaag uit. Het was niet te harden en na zeven maanden was genoeg genoeg. Iedereen die op bestuurlijk, militair en religieus gebied iets te vertellen had werd opgeroepen mee te denken over het vraagstuk hoe een beetje fatsoenlijk van de toverkist af te komen. Natuurlijk waren er mensen die van toeval spraken. Niet alle rampspoed kan je toch aan de kist van een overwonnen God toedichten? Dan doe je ook je eigen God tekort, die had immers voor jouw overwinning gezorgd. Uiteindelijk werd een klassieke truc bedacht. Een splinternieuwe kar met twee koeien er voor. De Ark er op en dan maar kijken waar de koeien heen zouden gaan, naar Israël of naar hun eigen stal waar hun kalveren stonden. Op die manier zijn later nog heel wat heiligdommen, kerken en steden gesticht. Tegenwoordig zie je het als loterij “waar schijt de koe”.
Zoals in dit verhaal verwacht mag worden keert de Ark zonder aarzelen terug naar Israël. De eer van Israël was hersteld. Maar had Israël nu geleerd anders te gaan denken dan de Heidenen? Er werden offers gebracht aan de God van Israël staat er, mooi was dat, maar later zou een profeet eens opmerken dat de God van Israël niet zit te wachten op offers maar op gerechtigheid. De burgers vanb Bet-Semes werden dan ook zwaar gestrafd voor de manier waarop zij waren omgegaan met de Ark van het Verbond. Ze hadden naar de Ark opgezien staat er. Ze waren eigenlijk de Ark gaan vereren alsof het een beeld was van de God van Israël en beelden maken van je God dat mag nu eenmaal niet, dat stond al op de stenen in de Ark als onderdeel van de leefbare samenleving waarvoor die stenen de richtlijnen gaven. Ze wilden de Ark dan ook kwijt omdat ze bang waren voor de aanwezigheid van de Heer, de God van Israël. Een bij uitstek Heidense opvatting over tovergoden. De God van Israël kenmerkte zich immers door er te zijn daar waar het volk die God nodig had. Die God was er juist in zijn richtlijnen, in zijn gerechtigheid en barmhartigheid. Dat was de God die je naar het beloofde land bracht.
De Ark was door de Heidenen weer teruggestuurd naar Israël. Net als de Egyptenaren hadden de Filistijnen dit symbool van Israël overladen met goud het land uitgejaagd. Gouden puisten en gouden muizen, de aambeien waren waarschijnlijk toch lastig in goud te vatten geweest. De Israëlieten hadden moeten leren dat zo’n door mensen gemaakt object van verering alleen maar ellende kon brengen. Er was iets anders voor nodig. Ergens bij een boer op een heuvel werd de Ark ondergebracht en een boerenzoon werd aangewezen om op de Ark te passen, zoals in Ethiopië de Kerk nog steeds een ambsdrager is die bewaker van de Ark wordt genoemd. Alle uiterlijkheden waar ook wij graag religie aan vastknopen moet je dus vergeten. Het gaat om mensen en het blijft om mensen gaan. En alle mensen zijn gelijk. Op het moment dat we voorwerpen, beelden of kisten, of mensen gaan afzonderen om aan hen religieuze functies toe te kennen dan gaan we de verkeerde weg op. Mensen moeten ons helpen herinneren aan de opdracht van onze God hem lief te hebben door onze naasten lief te hebben als onszelf. Dat mogen we uitbeelden, opschrijven en uitschreeuwen maar het moet eerst en vooral gedaan worden, elke dag, ook vandaag weer.