2 Kronieken 29:20-30
Wij kennen het offeren eigenlijk niet meer zoals het in het gedeelte uit het tweede boek Kronieken dat we vandaag lezen staat beschreven. Wij kennen het offer uit de Rooms-Katholieke mis als de ouwel en de miswijn worden geheven door de Priester, een offer dat volgens de leer van de Protestantse Kerk een vervloekte afgoderij is. Wij kennen het offer misschien ook nog van offerblokken of het kerkezakje waarin we munten en papiergeld kunnen laten verdwijnen. Maar offeren van stieren en bokken en ander vee terwijl de trompetten klinken en het koor een machtig lied aanheft is ons vreemd. Toch komen onze offers oorspronkelijk daar vandaan. In religieuze zin zijn er twee soorten offers. In sommige religies moeten goden tevreden worden gesteld, moeten goden zelfs gevoed worden door offers, in de Joodse godsdienst vraagt de God van Israël geen offers maar gerechtigheid.
Hoe zit het dan met al die verhalen en voorschriften over offers? Er wordt toch een hoop vee geslacht in het verhaal van vandaag. Wie goed leest wordt het duidelijk. Er worden om te beginnen groepen van zeven dieren geslacht en geofferd. Voor elke dag van de week één. Het bloed wordt over het altaar gesprenkeld staat er steeds. Dat betekent dat je elke dag van de week bereid bent van je bezit, je vee in een landbouwsamenleving, te delen, dat je je ook bewust bent dat het leven, want in het bloed huist het leven, van de God van Israël afkomstig is en dat al dat vee niet je eigen verdienste is. Je hebt het te leen en wil het dus delen. Maar er wordt toch ook geofferd om verzoening van zonden te krijgen? Jazeker wel en op een bijzondere manier. De offeraar legt de handen op de kop van het offerdier. Daarmee wordt het dier het symbool van degene die het offert. Dan wordt het dier geslacht en blijft degene die offert leven. Het bloed van het dier houdt de gelovige in leven.
Voor ons klinkt dit maar raar in de oren, een bloederig tafereel dat gelovigen moet beschermen. Maar zo is het niet helemaal. Het herinnert aan de bevrijding van de slavernij uit Egypte. Daar moest elke eerstgeborene geofferd worden aan de goden, kinderen niet uitgezonderd. Alleen het volk Israël bleef daarvan gespaard. Zij hadden het bloed van de geofferde aan de deurposten gesmeerd. En toen uitkwam dat het het bloed van lammeren was en niet van mensen werden ze het land uitgejaagd, het zou de goden maar eens kwaad kunnen maken. Het bloed van een dier dat de plaats in nam van de mensen had hen dus niet alleen behoed voor de dood maar ook voor de bevrijding gezorgd. Kinderoffers waren dan ook de grootste gruwel die het volk Israël kon begaan en Hizkia wijst bij de herinwijding van de Tempel weer op de unieke positie van Israël. Dat wij ons leven moeten inzetten voor de bevrijding van onderdrukten, dat wij ons bezit moeten bestemmen om te delen met de minsten zijn nog steeds boodschappen die we als Christenen meedragen. Niet de Christus moet in elke mis geofferd worden maar we moeten elke dag opnieuw onszelf daarvoor beschikbaar stellen. Gelukkig mogen we daar elke morgen opnieuw mee beginnen door onze naaste lief te hebben als onszelf, ook vandaag weer.