2 Kronieken 29:31-36
Het heeft geen zin om alleen als Koning de Tempeldienst voor de God van Israël te onderhouden. In de Heidense landen kwam het nog wel eens voor dat Koningen de leiders waren van de godsdienst en als de Koning nu maar vroom de rituelen vervulde die de godsdienst eiste en offers bracht aan de god van het land dan zou het het hele volk ten goede komen. Het volk had alleen maar eerbied te hebben voor die god van het land en moest natuurlijk op tijd de belasting betalen voor de plaatselijke godentempel. Voor de eigen behoeften had men de zogenaamde volksgoden of plaatselijke goden waar men zich als gewone burger toe kon wenden. In Israël was dat anders. De God van Israël was er allereerst voor het volk. Hij had het volk immers bevrijd van de slavernij en door de woestijn geleid naar het beloofde land?
Zo vinden we dat ook terug in het verhaal van Koning Hizkia die de Tempel weer in gebruik nam. Het was het volk dat moest laten zien dat het niet het eigen bezit aanbad maar bereid was dat bezit te zien als een geschenk van God en bereid was dat bezit ook te delen. En het volk volgde haar Koning. Nu was het Hizkia niet alleen te doen om zijn eigen Koningkrijk Juda maar wilde hij ook het Koninkrijk Israël er bij betrekken. Het volk wees hem daarop door na de zeven stieren van de Koning zeventig runderen te brengen. Dat getal zeventig is altijd een bijzonder getal, het staat voor het aantal volken dat er volgens de overlevering op aarde was. De gemeenschap wilde dus dat alle volken naar de Tempel in Jeruzalem zouden komen om de God van Israël te aanbidden.
Het getal drieduizend wordt in de Bijbel nog wel eens gebruikt om grote rijkdom aan te duiden. Zo ook in dit verhaal over de offerdieren van het volk. Het maakt de indruk dat per soort dier de eigenaren elkaar aan het overbieden waren, honderd rammen, tweehonderd jonge rammen, zeshonderd runderen en drieduizend schapen en geiten. Als je zo overdrijft dan kan de Tempel dat helemaal niet aan. De hele stam Levi werd daarom ingeschakeld. Dat was in de woestijn al de stam die het meest fanatiek de dienst aan de God van Israël had uitgeoefend. De nakomelingen van Aäron waren de priesters maar zij stonden klaar om de priesters te helpen en de Tempel te verdedigen. Het hele verhaal loopt uit op een feest. Het vlees werd geroosterd en wijn werd geschonken. Ze hadden binnen de korste keren weer een Tempel in Jeruzalem met de dienst voor hun God. Wij hoeven er niet zoveel voor overhoop te halen, wij kunnen elke morgen opnieuw beginnen met onze naaste lief te hebben als onszelf, dan zijn we zelf een tempel, ook vandaag weer.