Rechters 8:10-27
Velen kennen de namen van Kenau Simonsdochter Hasselaar en Trijntje Rembrandsdochter. De eerste vocht op de wallen van Haarlem tegen de Spaanse troepen en de tweede op de wallen van Alkmaar in dezelfde 80 jarige oorlog. Haarlem werd ingenomen en de burgers wreed vermoord en bij Alkmaar begon de victorie. Een bloedige periode uit de vaderlandse geschiedenis. Net zo bloedig als de overwinning die Gideon uiteindelijk behaalt. En net als Gideon moesten ook Kenau Simonsdochter en Trijntje Rembrandtsdochter met een minderheid vechten tegen een geoefende professionele overmacht. En net als rond Gideon rezen er over Kenau en Trijntje vragen over de historische betrouwbaarheid van de verhalen die over hen werden verteld. De Bijbel is echter geen geschiedenisboek maar een boek over de verhouding tussen God en de mensen. En door de hele geschiedenis van de mensheid zijn er winnaars en verliezers in oorlogen en tegenoorlogen. Tot in onze dagen toe.
De vraag is dus niet hoe bloederig de verhalen uit het boek Rechters soms zijn, of hoe historisch betrouwbaar, maar hoe mensen met elkaar omgaan en wat je daarvan ziet in het licht van de God van Israël. Dat loopt voor Gideon niet goed af. Nog niet in het gedeelte dat we vandaag lezen maar in dit verhaal zit de kiem van de ondergang van Gideon. In Nederland zeggen we wel eens tegen elkaar dat macht corrumpeert. Machthebbers kunnen maar moeilijk afstand doen van de macht en als er buit te halen valt dan smaakt dat gemakkelijk naar meer. Gideon weet zich in het begin nog wel te verzetten. Als de mensen vragen of hij koning wil worden dan wijst hij dat vroom af, God is immers koning en daar moeten de mensen zich maar aan houden. Maar die God van Israël is zo’n moeilijke God, die heeft geen vaste tempel, alleen een tent. Daar staat zelfs geen beeld in van die God, hoe kun je die nu aanbidden? Door te doen wat die vraagt is ons antwoord, maar in de dagen van Gideon liepen de mensen toch liever goden achterna die je kon zien, die je kon aanraken, goden van zilver en klatergoud.
Eén van de manieren om van de kracht van je God verzekerd te zijn was het meedragen van de naam van je God in de strijd. De Midjaniten aanbaden de Maan en hadden dus een afbeelding van de maan aan de manen van hun paarden bevestigd. Van goud, zo belangrijk vonden ze de hulp van hun god. Die amuletten brachten Gideon op een idee. Hij verzamelde ze net als de ringen waarmee de overwonnen soldaten zich hadden verbonden met hun god en de koningsmantels. Daar liet hij een prachtig priestergewaard van maken. In Katholieke kerken kom je soms zulke gewaden nog wel eens tegen voor een beeld van Maria.
Mensen komen van heinde en ver om bij dat mooi aangeklede beeld de hulp in te roepen van Maria. Hen wordt ten onrechte voorgehouden dat rechtstreeks bidden tot God niet zo goed zou zijn als via een zogenaamd heilig mens, gestorven en wel, tot God te bidden. Dat deed het volk Israël ook met de mantel die Gideon had laten maken, ze kwamen daar bij die mantel de God van Israël vereren. Dat zou dus uiteindelijk tot de ondergang van Gideon leiden. Laten wij dus maar rechtstreeks tot God blijven bidden en hem vereren door te doen wat hij van ons vraagt: onze naaste lief te hebben als onszelf, ook vandaag weer.