Handelingen 26:19-32
Koning Agrippa en opperbestuurder Festus hadden al bedacht dat het conflict tussen Paulus en het bestuur van de Tempel in Jeruzalem een intern Joods religieus conflict was. Paulus sluit daarbij in zijn verdediging aan. Hij ging naar Damascus om namens het Joodse bestuur de Christenen te vervolgen maar in plaats daarvan ging hij daar de boodschap van de Weg van Jezus van Nazareth aan de Joden verkondigen. Dat heeft hij vervolgens ook in Jeruzalem en Judea gedaan, een verkondiging waar het boek van de Handelingen overigens over zwijgt. Daarna kwamen pas de Heidenen. En die verkondiging was dat de bevrijder van Israël zou lijden en sterven en als eerste weer op zou staan uit de doden. Festus ziet het al voor zich. Die bevrijder van Israël zou dan het Romeinse bestuur hebben verdreven? Wartaal, het was sterker dan ooit.
Maar Paulus brengt de Koning in verlegenheid. Een koning die de priesters van de Tempel in Jeruzalem benoemde en controleerde moest toch wel een gelovige Jood zijn. Die moest toch wel de Hebreeuwse Bijbel kennen en weten wat er over de bevrijder van Israël geschreven staat. Maar een Koning die aan de leiband liep van Rome, die alleen bij de genade van de Keizer van Rome koning in Judea kon zijn, mocht toch niet een aanhanger zijn van de nationalistische aspitaties van het Joodse volk zoals die in de Hebreeuwse Bijbel staan. In het conflict tussen Paulus en het bestuur van de Tempel zou ook de koning partij moeten kiezen volgens Paulus. De koning heeft dat ook door maar hij blijft bij zijn eigen positie, hij is in elk geval geen Christen.
De schrijver van het boek van de Handelingen verwerkt de politieke implicaties van het proces op een subtiele manier. Wij weten zo direct niet meer wie nou die Bernice was waarover hier opnieuw sprake is. Het was de zuster van de Koning en volgens sommige roddels hadden broer en zus naar oud Egyptisch voorbeeld een intieme relatie als heersers over Judea. Later werd Bernice de geliefde van Keizer Titus die de Tempel in Jeruzalem zou verwoesten. Voor de latere lezers van dit boek, vooral voor hen die leefden na de verwoesting, staat er dus eigenlijk dat Christenen geen schuld hadden aan de verwoesting van de Tempel in Jeruzalem. De priesters daar hadden het gezag geaccepteerd van een overheid die zelf door en door slecht was.
Voor ons blijft daarom de vraag wat we moeten met het politieke gedogen. Moet een gedoogde bestuurder het toch niet een beetje eens zijn met de partij die hem gedoogd? Is dat toch niet de afspraak die je maakt? En is de partij die gedoogd het toch niet een heel klein beetje eens met de bestuurder die gedoogd wordt? Is dat niet het gevolg van gedogen? Paulus roept de koning en zijn gevolg op zich te bekeren tot de Weg van Jezus van Nazareth, de Weg van recht en gerechtigheid, moeten wij onze gedoogde politici daartoe ook maar niet wat harder oproepen? Het kan elke dag, ook vandaag weer.