‘U mag uw zaak bepleiten.’

Handelingen 26:1-18

En nu lezen we het pleidooi dat Paulus hield voor de Koning die controleerde of de juiste priesters in de Tempel wel benoemd werden. Niet van die radicale priesters. Van die priesters die in de boeken van de profeten lazen waarin teksten staan als “ik wil geen offers, maar gerechtigheid”, zulke priesters wil je niet als je koning bent namens een wereldmacht die het land heeft bezet. Paulus heeft het over de hoop die het volk Israël altijd voortgedreven heeft. De hoop op een aarde waar alle volken zich zouden keren naar Jeruzalem, waar de Wet van heb Uw naaste lief als Uzelf bewaard wordt. Een aarde waar men zich niet zou laten regeren door de angst voor de dood, maar waar alle tranen gewist zouden zijn en het lam en de leeuw samen weiden en de baby in het hol van de adder speelt. Maar voor de bevrijding van de angst voor de dood moet je natuurlijk wel geloven dat mensen ook weer uit de dood kunnen opstaan, dat de dood dus niet het einde is.

Paulus beschrijft daarom nog eens de ontmoeting die hij met de levende Jezus heeft gehad. Die weg van Jeruzalem naar Damascus kent Koning Agrippa wel, dat je daar een zonnesteek kan oplopen wil hij ook nog wel geloven. Maar een visioen zoals Paulus gehad heeft, die van vervolger vervolgde werd is al moeilijker voor te stellen, al zijn in de dagen van Koning Agrippa wonderlijke visioenen niet ongewoon. Romeinse Keizers lieten eerst de vlucht van vogels uitleggen of in ingewanden van dode dieren kijken voordat ze belangrijke beslissingen namen. Maar direct contact met een iemand die een slavendood aan het kruis was gestorven is toch wel een heel wonderlijk verhaal, maar ook weer niet wonderlijker dan de verhalen die in het Joodse geloof werden verteld, over een zee die zich spleet bijvoorbeeld om het volk door te laten, of over dat volk dat veertig jaar door de woestijn trok.

Paulus laat ook tegen deze koning de politieke betekenis van zijn geloof onbesproken. De farizeeën wisten dat gevolg heel erg goed, dat was de reden dat ze er op hamerden dat het volk rein zou blijven, niet bij Heidenen thuis zou komen, niet met Heidenen zou eten. Zij hamerden er op dat het volk zich meer dan strikt aan de wetten van Mozes zou houden. Want immers er komt een dag, zeggen de profeten van de Hebreeuwse Bijbel, dat de God van Israël recht zal spreken over de levenden en de doden, dat al die misdadigers tegen de menselijkheid, al die tyrannen die gemarteld hebben en onderdrukt, er niet mee weg zullen komen maar hun gerechte straf zullen ondergaan. Dat geloof heeft Paulus ook, maar voor Paulus kun je alvast beginnen met de nieuwe samenleving die dan zal ontstaan. Je hoeft immers niet bang te zijn voor die tyrannen, die hebben uiteindelijk niet de macht, de macht ligt bij de God van Israël. In dat geloof mogen ook wij gaan werken aan die nieuwe samenleving waar Paulus op zinspeelt, vandaag nog, elke dag verder.

 

 

Plaats een reactie