Daniël 5:17-6:1
Het was in de dagen van de Makabeeën, lang nadat het volk Israël uit ballingschap was teruggekeert, dat de Griekse koning Anthiochus Epiphanes besloot om gouden beelden in de Tempel in Jeruzalem te plaatsen. Een lege Tempel, zoals de Joden hadden spotte met elke religie die hij op aarde had aangetroffen. Voor de Joden was het een gruwel, het vereren, nog erger het aanbidden van zelfgemaakte goden. Het was altijd vervloekt door de God van Israël. Ze dachten terug aan de dagen van Daniël, toen ze niet eens meer hun eigen land hadden, maar in een vreemd ver land onder een vreemde vorst moesten zuchten.
Een Koning die de gouden bekers uit de Tempel gebruikte voor een feest met al zijn vrouwen en vorsten moest wel ten onder gaan. Die Koning kende toch het verhaal van zijn stamvader Nebukadsessar die gras moest eten omdat hij niet rechtvaardig wilde zijn, wilde zorgen als Koning voor de armen in zijn Rijk en daarmee de God van Israël eren. Dat is de vraag die Daniël deze Koning voorlegt. Niks geen fraaie geschenken om een mooi verhaal te vertellen, maar de harde waarheid die gezegd moet worden bij zoveel spot met de God van Israël. Want wat staat er nu op de muur geschreven. Een zin die ook door die Griekse Koning niet werd begrepen. De zin is in het Aramees geschreven. Een taal die verwant was aan het Hebreeuws. Een taal die net als het Hebreeuws alleen werd geschreven in medeklinkers. Onze vertalers hebben de woorden zo laten staan als Daniël ze heeft uitgelegd. Maar wie Aramees leest zit voor een puzzel.
Er staat toch zoiets als sjekel, sjekel, en een halve sjekel? Dat is de eerste Hebreeuwse vertaling die bij je opkomt. Er zijn kennelijk twee koningen die tellen en dan komt er één die maar voor de helft meetelt. Een sjekel is een Hebreeuwse munteenheid. Maar dat is de meest voor de hand liggende manier van lezen. Dan zou het niet meer dan een kinderversje zijn. En schrijft de God van Israël kinderversjes op de muur? De Joden hebben altijd, ondanks hun lijden in de wereld, hun humor behouden. In de zwartste tijden werd humor ook hun wapen en tot die zwartste tijden behoorde in elk geval de tijd onder Anthiochus Epiphanes. Dat versje was dus lachen, een halve sjekel, wie verzint zoiets. Maar een kleine verandering van klinker en er staat wat Daniël vertelde. Gewogen, gewogen en te licht bevonden.
De Koning verdwijnt en de Joden onder Griekse Heerschappij herinnerden zich dat juist deze feestvierende Koning van Babel werd verdreven door Cyrus, die de Joden uit ballingschap zou laten terugkeren. Een verhaal van hoop dus. Ook wij hoeven niet te wanhopen als we aandacht vragen voor de mensenrechten met Amnesty, als wij roepen tegen een vreemdelingenbewaring die de mensenrechten schendt, als we vragen om rechtvaardige handelsverhoudingen, als we een hand uitsteken naar de vreemdelingen onder ons die uitgestoten en verguisd worden. Juist als wij het heb uw naaste lief als uzelf volgen dan eren wij de God van Israël en mogen wij er op vertrouwen dat de bevrijding nabij is. Elke dag opnieuw, ook vandaag.