Genesis 3:20-4:16
Pas toen de mens als de dieren in mannetjes en vrouwtjes was geworden en als God kennis van goed en kwaad droeg, kreeg de mens een naam. De vrouw werd Eva genoemd. En als de dieren droeg de mens voortaan kleding, dierenvellen. En de boom van het leven werd onbereikbaar. De tuin waarin het plukken van de bomen een vreugde was werd afgesloten en de aarde waarin je zwetend en ploeterend je brood moet verdienen werd ontsloten. Toen ook moest er om vruchtbaarheid en kinderen gewerkt worden. Zo kreeg ook de man een naam, hier voor het eerst als eigennaam, de mens heette Adam en verwekte nageslacht. Het werd een zoon, Kaïn, niet dat Eva gedacht had een man te baren, uitdrukkelijk stelt ze dat het gebeurde met behulp van God. Ook een broer kreeg hij, een tweelingbroer nemen we aan.
En dan de offers voor God. Een offer van Abel dat opgemerkt wordt maar een offer van Kaïn dat niet opgemerkt wordt. Er staat niet in de Bijbel waarom dat offer van Kaïn niet wordt opgemerkt. Veel later in de brief aan de Hebreeën wordt aangenomen dat het offer van Abel meer waardevol zou zijn geweest. Dat zou kunnen, Abel was veeteler en voor dat offer was bloed gevloeid, was leven genomen. Het offer van Abel was onverdoofd ritueel geslacht. Dat van Kaïn was graan, misschien tot brood verwerkt maar toch. Het is een mooie gedachte uit de brief aan de Hebreeën maar het staat niet in het verhaal in Genesis.
Wij weten dus niet altijd of de offers die we brengen wel opgemerkt worden. Je ziet dat elk jaar rond de lintjesregen. De meeste mensen die zo’n koninklijke onderscheiding krijgen hebben die wel verdiend. Maar iedereen kent vast mensen die zich hun hele leven inzetten voor hun medemens maar die nooit een lintje zullen krijgen. Ze zijn altijd behulpzaam, je kunt altijd een beroep op ze doen, maar ze komen niet in besturen of commissies, ze worden niet opgemerkt, alleen mensen die ze heel goed kennen weten wat ze waard zijn en ze moeten maar geloven dat ook de God van Israël ze opmerkt.
Kaïn werd jaloers en sloeg zijn broer dood. God waarschuwde hem nog. Het offer dat je brengt is niet om goed gevonden te worden, is niet om opgemerkt te worden, is niet om een beloning te krijgen. Dat is het hart van onze godsdienst. Offers brengen we niet om God gunstig te stemmen. Wat we van God krijgen hebben we niet eerst verdiend. Maar omdat we alles van God gekregen hebben weten we dat het niet voor onszelf is en delen we het. De vraag die KaIn stelt als antwoord op de vraag waar zijn broer is is dan ook het teken van het ergste kwaad dat we kunnen doen “ben ik mijn broeders hoeder?”. Ja dus, altijd, want wat we gekregen hebben kregen we omdat we de hoeder van al onze broeders en zusters zijn. God liet dat aan Kaïn zien door hem wel te straffen maar tegelijk te beschermen door hem te beloven hem zevenmaal te zullen wreken als hem wat zou worden aangedaan. Zelfs Kaïn werd niet in de steek gelaten. Ook wij dus niet als onze offers niet opgemerkt worden. Daarom mogen we elke dag opnieuw weer voor onze naaste zorgen als voor onszelf. Ook vandaag weer.