Wij blijven altijd vol goede moed

2 Korintiërs 4:16-5:10

Als de dood geen prikkel meer is, niet meer je handelen bepaalt, hoe kijk je dan tegen het sterven aan? Het sterven van een geliefde laat ons niet onverschillig en niemand van ons is er op uit om zo snel mogelijk te sterven. Als je goed leest lijkt het er op of Paulus helemaal niet dood zal gaan maar van de ene vorm van leven over gaat in de andere vorm van leven. Paulus weet ook niks van wat er na onze dood is. Maar hij weet wel dat de God van Israël altijd met ons mee zal gaan, ook door de dood heen, hoe en wat dat weten we niet. Maar Paulus sluit aan bij het geloof dat zich in Israël had gevestigd dat het niet zo kan zijn dat de rechtvaardigen sterven terwijl de onrechtvaardigen ongestraft hun leven kunnen leven. Er zal een moment komen waarop dat wordt rechtgetrokken. Paulus was in Tarsus opgevoed waar de filosofische school van de Stoa beroemd was. Met de Griekse filosoof Plato maakte men daar een onderscheid tussen de innerlijke mens en de uiterlijke mens, tussen wat men noemde ziel en lichaam. Voor Paulus was dat een beeld dat paste op het geloof in het rechttrekken van de onrechtvaardigheid van de dood door de God van Israël. Het paste ook op het beeld van de mens als een aarden vat dat hij aan de profeten had ontleend. Dat aarden vat zou breken en weer tot de aarde weerkeren, maar de inhoud was van God, die had immers de adem in de mens geblazen, en die adem zou weer tot God terugkeren. Een heel oud beeld dat we ook in het boek Genesis tegenkomen als daar verteld wordt over de grens die God aan een mensenleeftijd had gesteld. Dat aardse lichaam is als een tent die je uit kunt trekken om in een tent bij God te komen wonen. Het zijn beelden om ook aan de verdrukte gemeente in het Romeinse Rijk duidelijk te maken dat niet de vervolgers en de dictators zullen winnen maar dat het de vervolgden, de rechtvaardigen, zijn die uiteindelijk kunnen leven dankzij de overwinning van Jezus van Nazareth op de dood. Door te spreken over een tent roept Paulus ook de herinnering op aan Abraham die uit zijn vertrouwde wereld op weg ging en aan Mozes en het volk Israël die bevrijd van de slavernij door de woestijn trokken op weg naar het land dat overvloeide van melk en honing. Het beeld van ons lichaam als een tent benadrukt het tijdelijke. En als het leven doorgaat ook als we dit aardse lichaam niet meer hebben hoeven we ons daar geen zorgen meer over te maken, zorgen dat het tijdens de reis heel blijft en bruikbaar is eigenlijk alles. Verder kunnen we ook dat lichaam dag in dag uit in dienst stellen van de zwaksten en de minsten op aarde, daarvoor hebben we het gekregen, dat is de zin van ons leven. Elke dag opnieuw mogen we het daarvoor gebruiken, ook vandaag weer.

Plaats een reactie