Exodus 6:28-7:7
Goden zeggen niks, goden zwijgen. Merkwaardig om vast te stellen in een Bijbelgedeelte waar een voortdurend gesprek tussen Mozes en zijn God plaatsvindt. Maar dat is dus kennelijk een soort gesprek dat anders is als het gesprek tussen twee mensen. Want als Mozes echt naar de Farao moet dan verschijnt hij daar als een God, zwijgend. Zijn broer Aäron doet het woord. Niet dat de Farao luistert maar dat valt te verwachten. Aäron is de tweede die in het verhaal van de mensen, zoals het in de Bijbel wordt verteld, als profeet wordt aangeduid, aanzegger namens God, hij die vertelt hoe het af zal lopen. De eerste die zo werd genoemd was Abraham. Aäron moet de Farao duidelijk maken dat het slecht met hem zal aflopen en met zijn volk, als hij blijft weigeren het volk Israël te laten gaan. Maar waarom eigenlijk? Er staat dat God zelf het hart van de Farao verhardt, wat is dan nog zijn misdaad? Het is een vraag waar de geleerden zich eeuwen over hebben gebogen. Een enkeling stelt dat de Farao zoveel van de armsten had kunnen houden dat hij zich met veel berouw en scheuren van kleren tegen die verharding van zijn hart had kunnen verzetten. De grootsheid en de macht van de Liefde van de God van Israël moesten immers tot uitdrukking worden gebracht. Dat is in elk geval het doel van de hele geschiedenis. De bevrijding van Israël is niet zomaar iets. Daar zijn offers voor gebracht, daar is veel strijd voor gestreden en veel leed voor geleden. En hoe harder de Egyptenaren hun hart lieten verharden, hoe meer zij toegaven aan de weerstand hun slaven te laten gaan, hoe meer ze toegaven dat die goedkope arbeidskrachten uiteindelijk nog belangrijker waren dan de angst voor het vreemde in dit volk, de angst om door een volk met een ander geloof overheerst te gaan worden, hoe harder de Egyptenaren zelf moesten lijden onder het lijden van Israël. Ze zullen moeten leren ondervinden dat uiteindelijk alleen de liefde voor mensen het conflict kan oplossen. Die liefde van de God van Israël zal uiteindelijk de bevrijding blijken te brengen. Bevrijding dan niet alleen voor het volk van Israël maar ook bevrijding voor het volk van Egypte dat in haar eigen hardheid gevangen was geraakt. Zo gingen Mozes en Aäron dus op stap, twee eerbiedwaardige woestijnbewoners, Mozes van 80 jaar en Aäron van 83 jaar oud. Ze gingen in de wetenschap dat bevrijding van de armen geen gemakkelijke taak zou worden, dat van een bliksembevrijding geen sprake zou kunnen zijn. Dat is iets wat bij ons nog wel eens wordt vergeten. Als er dan een God is die van mensen houdt, waarom sterven dan zoveel mensen van de honger, waarom wonen mensen in Haïti weken na de aardbeving dan nog in kartonnen dozen, waarom zijn zelfs de wonden van veel kinderen nog niet verzorgd. Wij hebben toch veel geld gegeven? Maar ook in onze dagen kan van bliksemredding geen sprake zijn. Telkens wordt ook ons de vraag gesteld of we niet meer hadden kunnen doen, of we ons geven niet hadden afgestemd op onze eigen behoefte aan plezier in plaats van aan de nood die zich voordoet aan onze zusters en broeders. Die vraag wordt ons elke dag gesteld, tot wij niet ophouden te roepen om gerechtigheid, dan pas kan er een begin worden gemaakt. Laat ons hopen dat die dag vandaag komt.