Jeremia 4:5-10
Jeremia leefde in een woelige tijd. Aanvankelijk hadden zijn oproepen tot bekering wel een beetje succes. De dreiging van Assyrië was immers groot, het noordelijk koninkrijk Israël was ten gronde gegaan. Maar de dreiging van Assyrië verdween en tijdens de regering van Jojakim leek alles veilig. Dus ging men weer over tot het leven van alledag, wat moet je anders. Maar dat betekende ook dat de oude gewoonten weer de kop opstaken. Heel lang had men op de hoeken van de velden de Asjerapalen opgericht, gewijd aan de godin Asjera die de vruchtbaarheid zou verzekeren en er voor zou zorgen dat de aarde de oogst voort zou brengen. Ook waren er zo her en der weer beelden te vinden. En de God van Israël? Dat was een zaak voor Jeruzalem, als je er kwam voor handel of familiebezoek, dan kon je vast en zeker ook een offer brengen in die Tempel. Dat voor de veiligheid van een volk ook saamhorigheid nodig is, dat je dan juist onvoorwaardelijk op elkaar moet kunnen bouwen, dat iedereen mee moet kunnen doen, werd vergeten en verwaarloosd. Maar juist daarom was het dat die God van Israël geen vreemde goden naast zich dulde. Ook in onze dagen lijkt met het verdwijnen van de acute verschijnselen van de crisis het oude leven weer hervat te worden. De industrie en de handel groeien weer, op energie kunnen we verder bezuinigen en de banken vallen niet meer om maar overleven. Maar ook bij ons steken de oude slechte gewoonten de kop weer op. Bankiers krijgen weer bonussen in het vooruitzicht als er snel winst gemaakt wordt en krijgen riante afvloeiingsregelingen als ze falen. Verscherpt toezicht is te ingewikkeld en dezelfde mensen van voor de crisis zitten op dezelfde stoelen en doen hetzelfde als voor de crisis ook al was de crisis mede door hun handelen of nalaten ontstaan. In de dagen van Jeremia werd de dreiging van gevaar alleen maar groter. Er kwam een geweldige dreiging uit het Noorden. Een dreiging die eerst de Assyriërs onder de voet zou lopen en daarna niet alleen het al verwoeste koninkrijk Israël maar ook het koninkrijk Juda. Opsluiten in versterkte steden of vluchten naar de Tempel in Jeruzalem had allemaal geen zin meer. Nood leert weliswaar bidden maar dat bidden weert geen bedreiging af. Daarom wordt het volk opgeroepen om zich in zak en as te hullen alsof men in de rouw is. Als het gevaar niet afgewenteld kan worden dan zal dat de dood van velen betekenen en dan kun je maar beter vast gaan rouwen. Wij hebben nog de gelegenheid onze volksvertegenwoordigers te wijzen op de noodzaak van een grondige verandering. Een verandering waarbij de banken niet meer in de eerste plaats op hun winst letten maar in de eerste plaats op de gevolgen voor de armen in de samenleving. Onverantwoorde hypotheken verlenen, onverantwoorde leningen verstrekken, woekerpolissen afsluiten, het zijn zaken die strafbaar gesteld zouden moeten worden. En als toezichthouders overtreders van de regels met naam en faam bekend zouden maken dan worden banken wel zo bang voor een bankrun dat ze het wel uit hun hoofd zullen laten om regels te overtreden. We moeten er mee aan het werk want we kunnen het niet aan laten komen op een nieuwe dreiging, dat kunnen we de armsten in onze samenleving niet aandoen.