Jeremia 4:11-22
Je kunt dus wel vroom gaan bidden in nood, of God het onheil wil afweren, maar bidden in nood helpt dus nooit schrijft ons de profeet Jeremia. Wat helpt is oprechte bekering tot de Weg van de God van Israël, maar vroom bidden is eigenlijk het tegendeel van wat de God van Israël vraagt. Het lijkt in strijd te zijn met wat veel later Jezus van Nazareth zijn volgelingen zou voorhouden als hij zegt: “bid en U zal gegeven worden”. Maar dat bidden gaat over het dagelijks brood en dat wat nodig is voor de ander, voor de naaste, dat bidden gaat niet over het afwenden van rampen die jezelf dreigen te treffen. Daarvoor is het zuiveren van je hart nodig zoals hier tot Jeruzalem wordt geroepen. Jeruzalem is de stad van de Tempel en de stad van de Koning. Koningen roepen hun onderdanen ten strijde en smeden bondgenootschappen met andere sterke koningen om de vijand te weerstaan. De Tempel roept op om niet te doden, om van je naaste te houden als van jezelf, Jezus van Nazareth zou het later vertalen in zelfs je vijanden liefhebben. Tussen die twee uitersten, die hier samen in Jeruzalem verenigd zijn, zullen we moeten kiezen. En zolang gekozen wordt voor de wijze van de koningen blijft het gevaar bestaan, hoe vurig er ook tot God gebeden wordt. Het gaat immers in het soort geloof dat in de Bijbel wordt verkondigd niet om te roepen dat de Heer God is, mooie woorden tellen niet mee, maar dat je gaat doen wat er met die God is afgesproken, recht doen aan mensen, zorgen voor de minsten in de samenleving. Is er dan geen uitweg uit de nood? Volgens Jeremia moet er ergens een uitweg zijn blijven bestaan. Hij hoort zijn God praten over “mijn” volk als onderscheid met alle andere volken. Dat volk blijft dus van de God van Israël en daarmee blijft die God ook hun God. Maar als dat volk andere goden blijft nalopen, blijft doen wat in de wereld gebruikelijk is dan helpt er geen bidden en smeken aan. In deze dagen vragen bij ons de oordelen over de oorlog in Irak en onze bijdrage aan vrede in Afghanistan de aandacht. In Irak was ook de vraag of we meegingen met militair geweld zoals dat werd gedaan door Amerika en Engeland of dat we bereid waren een andere weg te zoeken om het volk van Irak recht te doen. Wij hebben ons in een militair avontuur gestort en het oordeel is dat daarmee het internationale recht waartoe we ons hadden verbonden ernstig is geschonden. Die schending van dat recht kan ook anderen er toe brengen oorlogen te voeren in strijd met dezelfde regels maar volgens de dezelfde redeneringen als in Amerika en Engeland zijn toegepast. Oorlog betekent altijd dat er onschuldige slachtoffers vallen. Ook in Afhganistan hebben we de keuze tussen meegaan in militaire avonturen of samen met de hele bevolking, dus ook met de aanhangers van Taliban, proberen het land zo op te bouwen dat de mensen daar in vrede en vrijheid kunnen leven, kunnen delen wat ze samen verdienen en dat iedereen mee kan doen en recht wordt gedaan. De waarschuwingen die Jeremia in de zwartste tijd voor zijn volk moest doen mogen ook in onze dagen gehoord worden. Wij hebben de tijd en de gelegenheid om keuzes te maken voor de vrede, voor de zwaksten, en we hebben de gelegenheid met die keuzes vandaag te beginnen.