2 Makkabeeën 7:7-12
Het ondergaan van martelingen en de dood van de broers in het boek 2 Makkabeeën is als een preek. Al hopen dominees, priesters en voorgangers natuurlijk nooit op deze manier te moeten preken. Maar het verhaal moet je wel in stukjes lezen en elk stukje heeft een eigen boodschap. Zo staat er dat de tweede broer antwoordt in de moedertaal. Hij spreekt dus Hebreeuws. Het boek is geschreven in het Grieks en gaat ook over de Griekse overheersing van het land Israël. Hoezeer de vijand ook zijn best doet om de broers te laten inburgeren in hun eigen Griekse cultuur de broers houden vast aan hun eigen identiteit, die mede bepaald wordt door hun godsdienst. Daarom het gebruik van het Hebreeuws, de taal waarin ze de Wet van de God van Israël, en daarmee die God zelf, hebben leren kennen. Maar waarom ondergaan die broers de marteling en de dood zo moedig? Ook op die vraag geeft die tweede broer een antwoord. Ze geloven dat het voor rechtvaardigen met de dood niet afgelopen zal zijn. Zij die hun leven hebben gegeven voor de zaak van de God van Israël zullen mogen voortleven als de God van Israël ook zichtbaar de Heer van de wereld is geworden, aan het eind van de tijden. Dat geloof was opgekomen tijdens de bezetting door de Grieken. In die dagen was het verzet hevig en het antwoord van de bezetters was marteling en moord. De Joden geloofden dat het onrechtvaardig zou zijn als daar niet iets tegenover zou staan en zo ontstond het geloof in de opstanding uit de doden, die daarvoor eigenlijk niet in de Bijbel was voorgekomen. De derde broer begon met zijn tong uit te steken om zich daar te laten martelen. Zijn spraak en zijn eten was in tegenspraak met wat de bezetter wilde en zou dat blijven. Dat uitsteken van de tong was dus geen teken van minachting maar een verhaal, het verhaal van het volhouden van het geloof. Want niet zozeer de taal en het spreken moest veranderen maar het eten, ook dat gaat via de mond en daarbij speelt de tong immers een belangrijke rol. Zo moet je ook het uitsteken van de handen lezen. Daarmee moet de aarde worden bewerkt om voedsel te verbouwen en om voedsel was het de Grieken begonnen. Die Joden weigerden het varkensvlees te eten dat was geofferd aan de Griekse goden die de overwinning over het land aan de Grieken hadden geschonken. Minachting voor die goden door hen niet als heersers te erkennen en hun offervlees te eten was het ergste wat je kon doen. Ook de derde broer geloofde in de opstanding uit de doden. En hoewel er geen duidelijke voorstelling was hoe dat zou plaatsvinden, er zou nog eeuwen over worden gespeculeerd, sprak deze de hoop uit zijn tong en zijn handen terug te krijgen bij die opstanding. Uiteindelijk zou hij met zijn tong God moeten kunnen lofzingen en met zijn handen God moeten kunnen aanbidden. Het geloof in de uiteindelijke overwinning van de overwonnen God doet de Grieken versteld staan. Voor hen was er niet meer dan het moment zelf, hun goden hadden overwonnen, zij waren de baas. Maar nu waren er een aantal broers hen de baas. Nu ze werden gedood konden ze nooit meer onderworpen worden. Door zich zo duidelijk buiten de aanwezige werkelijkheid te stellen werden ze onaantastbaar. En dat is precies de houding die nodig is om de zorg voor de armen vol te houden ook in moeilijke tijden, ook in tijden waarin de aandacht lijkt uit te gaan naar tegenslag die niet leidt tot de dood, maar toch vervelend is. De economische crisis is nagenoeg bedwongen, maar de voedselcrisis was al van daarvoor en woedt nog in alle hevigheid na. Wie strijdt voor de oplossing van de voedselcrisis vindt bijna geen gehoor en wordt vreemd aangekeken. Toch zullen we bezig moeten blijven de hongerigen op deze wereld te voeden. Ook vandaag.