Jesaja 30:19-26
Volk van Jeruzalem, dat op de Sion woont, je hoeft geen tranen meer te storten. Want Hij zal zich over je ontfermen als je weeklaagt, Hij zal antwoorden zodra Hij je hoort. 20 De Heer zal jullie brood geven in de benauwenis en water in de nood. Hij die jullie onderricht gaf, zal zich niet langer verbergen. Met eigen ogen zul je je leermeester zien, 21 met eigen oren zul je een ste19 m achter je horen zeggen: ‘Dit is de weg die je moet volgen. Hier moet je rechts. Ga daar naar links.’ 22 Dan zullen jullie je met zilver overtrokken beelden en je vergulde godenbeelden als onrein beschouwen. Je zult zeggen: ‘Weg ermee!’ en ze weggooien als een onreine doek. 23 Dan zal Hij regen geven voor het zaad waarmee je het land hebt ingezaaid. Alles wat het land voortbrengt zal mals en voedzaam zijn. Op die dag zullen je kudden op uitgestrekte weidegronden grazen. 24 De runderen en ezels die het land bewerken, krijgen voer dat verrijkt is met zuring, nadat het met vork en zeef is gewand. 25 Op de dag van het bloedbad, wanneer de torens vallen, zullen er beken en waterstromen neervloeien van iedere hoge berg en van elke heuvel die zich verheft. 26 Dan is het licht van de maan als het licht van de zon, en het zonlicht wordt verzevenvoudigd, als het licht van zeven dagen tegelijk. Op die dag verbindt de HEER de wond van zijn volk en geneest Hij de striemen die het zijn toegebracht. (NBV21)
Volgens het boek van de profeet Jesaja houdt de God van Israël zich actief bezig met internationale politiek. Vandaag lezen we daar een passage over die dat meer dan duidelijk maakt. Volken die het arme volkje van Israël denken te kunnen bezetten en uitbuiten zullen zelf te lijden krijgen, uiteindelijk zelf in het vuur verdwijnen waarin de kinderen van Israël aan hun god Moloch werden geofferd. Het is een belofte van steun. Assyrië had in eerste instantie gewonnen. Israël was gestraft juist mede vanwege het offeren van kinderen in het vuur aan Moloch, een afgod. Assyrië had koningen en priesters in ballingschap gevoerd.
De belofte het volk van deze onderdrukking te bevrijden is tegelijk een waarschuwing. Het zal duidelijk zijn dat als het vuur voor Moloch bestemd wordt om er Assyriërs in te gooien datzelfde vuur niet meer een zogenaamd heilig offervuur is waar kinderen van Israël in geofferd worden aan een afgod. Het verhaal van het offer van Izaäk was in Israël totaal vergeten. Dat Abraham zijn zoon had gebonden en naar de top van een berg had gebracht om zijn zoon te offeren aan de God van Israël klonk in de dagen van Jesaja niet meer dan normaal, zo deden gelovigen. Dat die God van Israël zelf een offerdier had gestuurd en juist het offeren van kinderen had verboden was een deel van het verhaal dat vergeten was, verdrongen door de mode.
Uiteindelijk had die afgoderij Israël verzwakt. Er werd niet meer voor elkaar gezorgd. De minsten bleven onverzorgd, de weduwe en de wees rechteloos. En een volk, een huis, dat tegen zichzelf verdeeld is gaat ten onder. Dat was ook het lot van het volk Israël geworden. De tegenstelling was volgens Jesaja niet zozeer Juda tegen Israël maar arm tegen rijk. Als een deel van het volk zo zeer onderligt dat ze moet vechten om te overleven, zal ze niet meevechten om het volk te redden van een vijand. Ook vandaag is dat zo.