Deuteronomium 12:13-28
13 Denk erom dat u geen brandoffers brengt op een willekeurige plaats. 14 Alleen op de plaats die de HEER in een van uw stamgebieden kiest mag u offers brengen en aan uw andere verplichtingen voldoen. 15 Maar verder mag u, naar de mate waarin de HEER, uw God, u zal zegenen, dieren slachten en vlees eten wanneer u maar wilt, overal waar u woont. Iedereen mag dat, rein of onrein, zoals dat ook geldt voor het eten van gazellen of herten. 16 Onthoud u alleen wel van het bloed; laat dat als water op de grond weglopen. 17 Het is niet toegestaan om in uw eigen woonplaats een feestmaal aan te richten van de tienden van uw graan, wijn en olie, of van uw eerstgeboren runderen, schapen en geiten, van uw gelofteoffers, uw vrijwillige gaven en de andere heffingen. 18 Want dat mag alleen gebeuren ten overstaan van de HEER, uw God, op de plaats die Hij uitkiest. Dat geldt voor ieder van u, voor uw zonen en dochters, uw slaven, uw slavinnen, en voor de Levieten die bij u in de stad wonen. Ten overstaan van de HEER, uw God, zult u genieten van de vrucht van uw arbeid. 19 Maar let erop dat u, zolang u in dat land woont, de Levieten niet vergeet. 20-21 Wanneer de HEER, uw God, u de beschikking heeft gegeven over het hele gebied dat Hij u beloofd heeft, ligt de plaats die Hij zal kiezen om er zijn naam te laten wonen misschien te ver weg. Toch kunt u dan, wanneer u dat wilt, gewoon vlees eten. U mag runderen, schapen of geiten die u van de HEER hebt gekregen, slachten zoals ik u heb voorgeschreven, en het vlees eten wanneer u wilt, overal waar u woont. 22 Net zoals u gazellen of herten mag eten, mag dat ook met zulk vlees, en dat geldt voor iedereen, rein of onrein. 23 Maar wees er wel op bedacht dat u zich van het bloed onthoudt, want bloed is leven; vlees met leven erin mag u niet eten. 24 Nogmaals, onthoud u van bloed, laat het als water op de grond weglopen. 25 Als u dit ter harte neemt, zal het u en uw nageslacht goed gaan, want dan doet u wat goed is in de ogen van de HEER. 26 Maar alle gaven die de HEER toekomen en alles wat u Hem hebt toegezegd, moet u meenemen naar de plaats die Hij zal uitkiezen. 27 Van de brandoffers moet u zowel het vlees als het bloed offeren op het altaar van de HEER, uw God. Bij uw vredeoffers moet alleen het bloed tegen het altaar worden gegoten, en mag het vlees gegeten worden. 28 Ga zorgvuldig te werk in alles wat ik u vandaag heb voorgehouden. Dan zal het u en uw nageslacht tot in lengte van dagen goed gaan, omdat u dan doet wat goed is in de ogen van de HEER, uw God.(NBV21)
De discussie over het eten van vlees, ook offervlees, komen we vele eeuwen later weer tegen in de brieven van Paulus. Wie dit gedeelte uit het boek Deuteronomium zorgvuldig leest zal zien dat het eten van vlees, gewoon vlees of offervlees, nooit een probleem kan zijn voor het volk Israël. Eten en drinken is een gewone menselijke bezigheid. Die heeft God al lang geschonken en die hoef je met offers dan ook niet voortdurend opnieuw bij God te verdienen. Dat was voor andere godsdiensten dus heel anders. Je moet in veel godsdiensten zorgen dat je de verbinding tussen wat je geschonken is en de godheid tot uiting brengt, als het ware een handeltje voeren met de god die je wil aanbidden. De God van Israël verwerpt dat verre van zich. Er zijn maar twee beperkingen die in dit gedeelte worden gegeven. De eerste is dat je geen bloed mag eten. Daar moet je goed op letten bij het slachten en het bereiden van vlees. Wij, eters van bloedworst, staan daar nog even raar van te kijken maar het heeft te maken met de opvattingen die mensen hadden in de tijd dat de Bijbel is ontstaan over de manier waarop het leven in elkaar zat.
Ze hadden namelijk heel goed gezien dat een levend wezen zonder bloed niet kon leven. Als een mens of een dier gewond raakte en daardoor een overmatig bloedverlies leed dan stierf die mens of dat dier. Daar is ook vandaag de dag nog helemaal niks in veranderd. Daarom was men er van overtuigd dat het leven gedragen werd door het bloed. En als je het leven van een dier neemt dan moet je daar eerbiedig mee om gaan. Eigenlijk moet je dat leven weer teruggeven aan de God die het leven aan dat dier had gegeven. Daarom het voorschrift het bloed van een geslacht offerdier over het altaar te gieten. Is er geen altaar in de buurt dan moet je het bloed over de grond laten lopen. Daarmee geef je het leven terug aan God. Die eerbied voor het leven zit ook in andere gedeelten uit de Bijbel daar waar het gaat over de manier van slachten, ritueel slachten noemen we dat tegenwoordig. Ook daar gaat het over de eerbied voor het leven dat je neemt. Eigenlijk zou al ons vlees zo geslacht moeten worden om ons die eerbied weer bij te brengen.
De tweede beperking is in het vieren van feestmaaltijden. De opdracht om feestmaaltijden te houden in de centrale plaats waar God wordt aanbeden wordt hier herhaald. Nu is niet direct sprake van de Tempel in Jeruzalem maar is ook plaats voor heiligdommen per stam. Er zouden er in Israël lange tijd een aantal naast elkaar bestaan. Pas laat groeide het besef dat er voor Israël maar één heiligdom kon zijn, de Tempel in Jeruzalem. Hier gaat het om de aard en het doel van de feestmaaltijd. Het is de belijdenis van het geloof van Israël in de God van Israël en de trouw aan zijn verbond. Dat geloof ging immers om te delen van wat je hebt met hen die niets hebben. Met de armen, de slaven, de vreemdelingen die je helpen, de levieten die zorgen voor de rechtspraak, met hen deel je wat je ook met je familie deelt. Dat is het hart van het geloof in de God van Israël, heb God lief boven alles en dat doe je door je naaste lief te hebben als jezelf. Ook daarin is tot op vandaag geen verandering gekomen. Delen mag niet alleen, voor gelovigen geldt dat delen moet, elke dag opnieuw.