Deuteronomium 11:18–12:1
18 Houd mijn woorden dus in gedachten, maak ze u eigen, draag ze als een teken om uw arm en als een band op uw voorhoofd. 19 Prent ze uw kinderen in en spreek er steeds over, thuis en onderweg, als u naar bed gaat en als u opstaat. 20 Schrijf ze op de deurposten van uw huis en op de poorten van de stad. 21 Dan zullen u en uw kinderen lang mogen wonen in het land dat de HEER uw voorouders onder ede heeft beloofd, zolang de hemel boven de aarde staat. 22 Wanneer u alle geboden die ik u geef zorgvuldig naleeft, en u de HEER, uw God, liefhebt, Hem bent toegedaan en de weg volgt die Hij wijst, 23 dan zal Hij ter wille van u al die volken, die groter en machtiger zijn dan u, verdrijven en hun land aan u in bezit geven. 24 Elk stuk grond dat u zult betreden is voor u. Uw gebied zal zich uitstrekken van de woestijn tot aan de Libanon, en van de rivier de Eufraat tot aan de zee in het westen. 25 Er zal niemand zijn die tegen u kan standhouden. De HEER, uw God, laat in het land dat u binnengaat iedereen van angst voor u beven, zoals Hij u heeft beloofd. 26 Besef goed, vandaag stel ik u voor de keuze tussen zegen en vloek. 27 Zegen, als u gehoorzaam bent aan de geboden van de HEER, uw God, zoals ik ze u vandaag voorhoud. 28 Vloek, als u zijn geboden niet gehoorzaamt en afwijkt van de weg die ik u vandaag wijs en achter andere goden aan loopt die u eerst niet kende. 29 Wanneer u straks door zijn toedoen in het land aankomt dat u in bezit zult nemen, moet u op de Gerizim de zegen uitspreken, en op de Ebal de vloek. 30 (Deze bergen liggen ten esten van de Jordaan, ter hoogte van Gilgal, vlak bij de eiken van More. Ze zijn te bereiken over de weg die door het gebied van de Kanaänieten in de Jordaanvallei naar het westen loopt.) 31 Straks steekt u de Jordaan over om het land binnen te gaan dat de HEER u zal geven. Wanneer u het in bezit hebt genomen en er woont, 32 leef dan alle wetten en regels die ik u vandaag voorhoud strikt na. 1 Dit zijn de wetten en regels waaraan u zich moet houden zolang u leeft in het land dat de HEER, de God van uw voorouders, u in bezit geeft. (NBV21)
Voor wat hoort wat zou je bijna zeggen in dit gedeelte uit de afscheidstoespraak van Mozes. Als het volk zich aan de regels houdt dan krijgt het het beloofde land. Maar van voor wat hoort wat is eigenlijk geen sprake. God heeft Israël niet gekozen om met dat volk te handelen. Nee dat volk is gekozen om alle volken in de wereld te laten zien wat het leven van een volk volgens de richtlijnen van God zou kunnen betekenen. Dan komt er een land waar het overvloeit van melk en honing. Er is in ons land ook een “Bond tegen het vloeken” maar die gaat over heel iets anders dan waar de vloek in het gedeelte dat we vandaag lezen over gaat. Hier vloekt God zelf. Als het volk niet geschikt is om dat licht voor alle volken te zijn dan mislukt het plan van God. Volgens dit Bijbelgedeelte is een vloek daarom het niet volgen van de richtlijnen van de God van Israël, het is een zegen om die geboden wel te houden. Nu weten we dat het gebod van de God van Israël zich laat samenvatten als “Heb Uw naaste Lief als Uzelf”. Doe je dat niet dan vloek je dus. Een “Bond tegen het vloeken” zou dus moeten gaan over het opsluiten van onschuldige kinderen met gedragsproblemen in gevangenissen, over het tegengaan van eerwraak en vrouwenhandel, over het op straat zetten van gezinnen omdat ze hun woonlasten niet kunnen betalen, over het achterstellen van vreemdelingen, over eerlijke handelsverhoudingen met de armste landen in de wereld.
Maar daar gaat die “Bond tegen het vloeken” niet over, die gaat over taalgebruik en daarmee moet je oppassen want voor je het weet vervloek je de mensen die zich niet aan de geboden van de God van Israël houden en maak je zo duidelijk dat ze niet kiezen voor zegenen maar voor vloeken. Die zegen en die vloek gaan heel het land aan. Als je in het land Israël met je gezicht naar het Oosten gaat staan, daar waar de zon opkomt, dan ligt de Gerizim aan je rechterhand en de Ebal aan je linkerhand in het midden van het land Palestina. De plaats aan je rechterhand geldt in de Bijbel als de meest voorname plaats, die aan je linkerhand als de minst voorname plaats. Het voornaamste in het land behoort dus het houden van het gebod van de God van Israël te zijn, het omgekeerde komt ook voor maar hoort een veel mindere plaats in te nemen. Die berg Gerizim ligt bij de eiken van More, misschien wel Mamre. Dat was de eerste plaats waar Abraham zich vestigde in het land Kanaän. Die berg en die zegen herinnert dus ook aan de belofte die God heeft gedaan aan Abraham om hem een groot nageslacht te geven, een machtig volk. De zegen op de berg Gerizim is dus verleden heden en toekomst tegelijk. De belofte uit het verleden, de verovering in het heden en het volgen van de richtlijnen in de toekomst. De Gerizim zou daarom ook heel lang een belangrijke plaats in blijven nemen in Israël.
Het werd uiteindelijk de Tempelberg voor de Samaritanen. Die werden na de ballingschap wel niet erkend door de Joden als echte Joden maar ze hadden wel degelijk iets met de richtlijnen van de God van Israël. Ze kenden wel niet alle boeken uit de Hebreeuwse Bijbel, ons Oude Testament, maar hielden wel vast aan de eerste vijf boeken, de Tora, de leer van Mozes. De Samaritaanse Bijbel speelt voor ons nog altijd een rol in de vertaling van de Hebreeuwse Bijbel in het Nederlands. Ook op de Ebal werd een altaar opgericht, maar we leren uit de boeken van verschillende kleine profeten dat daar al heel snel een afgodendienst ontstond. Geen wonder dus dat uiteindelijk die berg het symbool werd van de vloek, andere goden achterna lopen is immers het verlaten van het gebod van de God van Israël. Hebben wij dan nu nog wat met die keuze tussen zegen en vloek? Het is natuurlijk goed te weten dat beide altijd voorkomen in een land, ook in een land als het onze. We zullen dag in dag uit vele malen de keuze moeten maken tussen zegen en vloek. Lastig is het als het niet met taal te maken heeft maar met zorg voor de naaste. Mooie woorden zijn niet genoeg, te vaak wordt daarin eigenbelang verpakt en het afwenden van de zorg voor de naaste. Vervloekingen kunnen ons soms attent maken op het onrecht dat onze naaste wordt aangedaan en waar we tegen hebben op te komen. Let dus niet te veel op de woorden maar veel meer op het effect op de armsten, de zwakken in de samenleving. Dat kunnen we ook vandaag tot zegen voor ons land zijn, door te houden van onze naaste als voor onszelf.