Jeremia 14:17-22
17 Zeg tegen hen: Laten mijn ogen vloeien van tranen, nacht en dag. Ogen, kom niet tot rust, want mijn volk is deerlijk verwond, niet te helen is zijn letsel. 18 Als ik naar de akkers ga, zie ik ze liggen, geveld door het zwaard. Als ik de stad in ga, zie ik ze liggen, uitgeteerd door de honger. Zelfs profeten, zelfs priesters komen terecht in een onbekend land.’ 19 ‘Hebt U Juda verworpen, hebt U van de Sion een afkeer gekregen? Waarom hebt U ons zo hard geslagen dat er geen genezing voor ons is? Wij hoopten op vrede, maar vrede bleef uit, wij verwachtten genezing, maar angst overviel ons. 20 HEER, wij bekennen onze schuld, en de schuld van onze voorouders: wij hebben tegen U gezondigd. 21 Maar verstoot ons toch niet, doe het niet, omwille van uw naam. Ontluister uw troon toch niet, denk aan uw verbond met ons, verbreek het niet. 22 Brengen die nietige goden van andere volken soms regen, of schenkt de hemel buien uit zichzelf? U, de HEER, onze God, doet dat toch? Wij vestigen onze hoop op U, want U hebt alles gemaakt.’ (NBV21)
Hoe breng je een boodschap over, met name de vraag hoe je de boodschap van God overbrengt is hier de vraag. Dat is dus niet alleen door Zijn woord te spreken. Maar je moet het laten zien. De profeet moet hier gaan zitten huilen en tegen het volk zeggen van kijk eens hoe ik huil. En dat huilen is niet voor niks. Er is oorlog geweest en er is alle aanleiding om je de slachtoffers aan te trekken. Dat was het volk Israël niet gewend. God had hen steeds beschermd, maar het volk had liever vertrouwd op sterke bondgenoten en kijk nu eens wat daar het gevolg van is. Niet meer op God vertrouwen maar je afhankelijk maken van wisselende politieke omstandigheden maakt dat er alleen angst overblijft, en doden.
Want waar zijn nu die prachtige leiders die zo mooi konden offeren, zo fraai konden zingen in de Tempel, die op de hoeken van de straten riepen wat het volk zo graag wilde horen. De Priesters en Profeten dwalen radeloos rond. Dit is een land dat ze niet kennen, hier weten ze geen raad mee en kunnen ook geen raad geven. De Priesters hadden aan zichzelf laten offeren, de Profeten hadden de onaantastbaarheid van het volk en haar welvaart gepredikt. En wie niet deelde in die welvaart had dat aan zichzelf te danken. Wie ziek was moest ervaren hoeveel dat eigenlijk kost en wie weduwe geworden was kon uit werken gaan. God had de armen veroordeeld riepen ze.
Jeremia roept op schuld te bekennen. De God van Israël had immers opgeroepen een volk te vormen waarin gezorgd werd voor de armen, waar de weduwe en de wees voorop staat. Daar had die God alles voor gegeven. Niet om de een rijk en de ander arm maar om een volk te krijgen waarin delen voorop staat. Pas als er voor elkaar gezorgd wordt is een land onoverwinnelijk. Dan heb je geen macht en geen dwang meer nodig. Wie heeft deelt vanzelf. Wie offert aan God laat zien dat er dankbaar wordt gedeeld en dat uit het delen de vreugde ontstaat. Alles wat we hebben, alles wat we weten, alles wat we mogen maken krijgen we van God, hebben we uit liefde gekregen om het in liefde door te geven. Dat is vandaag niet anders. Ook onze armen hebben het niet aan zichzelf te wijten, ook de armen en hongerigen elders op aarde hebben dat niet zelf gedaan. Als we rijk zijn dan delen we, dan delen we alles elke dag opnieuw.