2 Koningen 16:10-20
10 Koning Achaz ging naar Damascus om koning Tiglatpileser van Assyrië te ontmoeten. Toen hij het altaar in Damascus zag, stuurde hij een model en een gedetailleerd bouwplan naar de priester Uria. 11 Nog voordat Achaz terugkeerde liet Uria het altaar nabouwen, precies volgens het ontwerp dat de koning hem vanuit Damascus had gestuurd. 12 Toen koning Achaz uit Damascus terugkeerde, nam hij het altaar in ogenschouw, liep ernaartoe en besteeg de treden. 13 Hij droeg persoonlijk verschillende offers op: een brandoffer, een graanoffer en een wijnoffer, en goot het bloed van de dieren voor het vredeoffer tegen de zijkanten van het altaar. 14 Tussen het nieuwe altaar en de tempel stond nog het bronzen altaar ter ere van de HEER. Dat liet hij verwijderen en opzij van het nieuwe altaar opstellen, aan de noordkant. 15 Hij beval de priester Uria: ‘Op dit grote altaar moeten vanaf nu ’s morgens het brandoffer en ’s avonds het graanoffer worden opgedragen. Ook het brandoffer en het graanoffer van de koning moeten daar worden opgedragen, evenals de brandoffers, de graan- en de wijnoffers van het volk, en het bloed van de offerdieren moet tegen de zijkanten van het grote altaar worden gegoten. Het bronzen altaar gebruik ik voortaan zelf, wanneer ik God wil raadplegen.’ 16 De priester Uria voerde alles precies uit zoals de koning het hem had opgedragen. 17 Verder liet koning Achaz de spoelbekkens van hun onderstellen halen en de panelen van de onderstellen slopen. Het grote bekken, de Zee, liet hij verwijderen van de bronzen runderen waarop het rustte, en op een stenen fundering zetten. 18 Ook liet hij het sabbatsbaldakijn dat men aan de tempel had aangebouwd en de speciale opgang voor de koning verplaatsen naar de binnenkant van de tempel, opdat de koning van Assyrië ze niet te zien zou krijgen. 19 Verdere bijzonderheden over Achaz zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Juda. 20 Toen hij stierf, werd hij begraven bij zijn voorouders in de Davidsburcht. Zijn zoon Hizkia volgde hem op. (NBV21)
Als politici het over afbouwen hebben, afbouwen van voorzieningen of afbouwen van gebouwen, dan bedoelen ze afbreken, of tenminste beperken. Die manier van praten maakt dat gewone burgers niet zo snel door hebben wat er wordt bedoeld. Soms is hetgeen afgebouwd moet worden dierbaar voor de mensen, of zelfs heel belangrijk en als er ruw gezegd wordt dat het afgebroken zal worden of de dienst beëindigd dan ontstaat er maar protest, terwijl die politici vinden dat ze het algemeen belang voor ogen hebben en dat iedereen het met ze eens zou moeten zijn. Dit soort uitdrukkingen is door de geschiedenis heen altijd gebruikt. Vlak na de tweede wereldoorlog voerde ons land oorlog met de nationalisten in Indonesië die er een onafhankelijke staat van wilden maken. Nu kwamen we net uit de oorlog en dat klonk dus lelijk, dus noemden we het een politionele aktie, was het zelfde maar het klonk beter. Volgens velen gebeurd er hetzelfde met onze bijdrage aan de opbouw en de veiligheid van Afghanistan. Het is dus niet zo vreemd dat we dit soort taalgebruik ook in de Bijbel tegenkomen. Het gedeelte van vandaag is er een mooi voorbeeld van.
Want wat ging die Koning Achaz van Juda nu precies doen in Damascus bij die Koning van Assyrië? Het verhaal van de Bijbel zegt dat hij er op bezoek ging, maar de Bijbel is geen journalistiek verslag of een geschiedenisboek. Historici hebben ontdekt dat de Koning van Assyrië vazallen ontving, koningen van landjes die hem belasting schuldig waren, waar hij eigenlijk de baas over was. En Koning Achaz had al belasting betaald aan de Koning van Assyrië, gouden en zilveren voorwerpen uit de Tempel in Jeruzalem en uit het Paleis. Kennelijk was het niet genoeg. Er was ook nog een mooi bronzen altaar, er waren prachtig bewerkte onderstellen van spoelbekkens en op die onderstellen waren fraaie panelen. Allemaal zaken waar je de Koning van Assyrië blij kon maken, net als de bronzen runderen die het grote bekken droegen. Er kwam een gewoon altaar met trappen voor in de plaats. Voortaan moesten daar maar de offers op gebracht worden. Dat de offers bedoeld waren om te delen, om je bereidheid om te delen te tonen, verdween. Het ging er voortaan om gunsten van God te krijgen tegen betaling van een offer. Zo ging het immers in alle godsdiensten.
De koning speelde in de Tempel geen koning meer. Alles wat daarop zou kunnen lijken werd afgebroken. Hij speelde alleen nog waarzeggertje, net als de Romeinse Keizers later zouden doen. Uit een offer zou hij een godsspraak af kunnen leiden. Pas als we zien hoe de verhoudingen tussen wereldmachten en kleine landjes zijn kunnen we duiden wat de betekenis is van de verhalen die leiders van kleine landjes vertellen. Dat was in de dagen van koning Achaz zo, dat is in onze dagen nog net hetzelfde. Frankrijk en Duitsland bepalen voor een groot deel wat er in Europa gebeurd en onze regering heeft daar maar beperkt invloed op. En als de Verenigde Staten politieke en of militaire steun nodig hebben voor de bescherming van hun eigen belangen dan is Nederland er snel bij om steun te geven of om zelfs mee te doen. De Bijbel roept ons met verhalen als over Achaz op om door de woorden van machthebbertjes heen te luisteren, om er niet in te trappen, roept ons op om de maat van de God van Israël er langs te leggen. Worden hier armen beter van? Wordt de God van Israël meer gediend, of ook voor de gek gehouden? Doen we het samen of moeten we wel? Elke dag opnieuw mogen we ons weer afvragen hoe onze samenleving is ingericht en er aan werken dat het gaat lijken op het Koninkrijk van God, ook vandaag weer.