Nehemia 10:1-34
1 Op grond van dit alles gaan wij een verbintenis aan en stellen die op schrift. Onder de oorkonde staan de namen van onze leiders, van de Levieten en van de priesters. 2 Dit zijn degenen die hun zegel zetten: Landvoogd Nehemia, de zoon van Chachalja, en Sidkia. 3 Verder de priesters Seraja, Azarja, Jirmeja, 4 Paschur, Amarja, Malkia, 5 Chattus, Sebanja, Malluch, 6 Charim, Meremot, Obadja, 7 Daniël, Ginneton, Baruch, 8 Mesullam, Abia, Miamin, 8 (10:9) Maäzja, Bilgai en Semaja. 10 Dan de Levieten: Jesua, de zoon van Azanja, Binnuï en Kadmiël, een zoon van Chenadad, 11 met hun verwanten Sebanja, Hodia, Kelita, Pelaja, Chanan, 12 Micha, Rechob, Chasabja, 13 Zakkur, Serebja, Sebanja, 14 Hodia, Bani en Beninu. 15 En de leiders van het volk: Paros, Pachat-Moab, Elam, Zattu, Bani, 16 Bunni, Azgad, Bebai, 17 Adonia, Bigwai, Adin, 18 Ater, Chizkia, Azzur, 19 Hodia, Chasum, Besai, 20 Charif, Anatot, Nebai, 21 Magpias, Mesullam, Chezir, 22 Mesezabel, Sadok, Jaddua, 23 Pelatja, Chanan, Anaja, 24 Hosea, Chananja, Chassub, 25 Halloches, Pilcha, Sobek, :26 Rechum, Chasabna, Maäseja, 27 Achia, Chanan, Anan, 28 Malluch, Charim en Baäna. 29-30 De rest van ons volk sluit zich bij deze vooraanstaande volksgenoten aan. De priesters, Levieten, poortwachters, tempelzangers, tempelknechten en alle anderen die zich afzijdig gehouden hebben van de bevolking van het land en zich op de wet van God hebben gericht, gaan onder zelfvervloeking en onder ede de verplichting aan om te leven volgens de wet van God, die door Mozes, Gods dienaar, is gegeven, en om alle geboden, rechtsregels en voorschriften van de HEER, onze Heer, te onderhouden en na te leven. Dit geldt ook voor hun vrouwen en hun zonen en dochters, voor eenieder die ze kan begrijpen. 31 Voorts verplichten wij ons ertoe onze dochters niet aan de bevolking van het land uit te huwelijken, en hun dochters niet voor onze zonen tot vrouw te nemen. 32 Ook zullen wij de waren en de verschillende graansoorten die de bevolking van het land ons op sabbat te koop aanbiedt niet van hen kopen, op sabbat noch op feestdagen, en elk zevende jaar zullen wij het land braak laten liggen en alle schulden kwijtschelden. 33 Tevens nemen wij als verplichting op ons om per jaar een derde sjekel bij te dragen aan de dienst in de tempel van onze God, 34 en wel voor het toonbrood, de dagelijkse graan- en brandoffers, voor de offers op sabbat, nieuwemaan en de hoogtijdagen, en voor de heilige gaven, de offers om verzoening voor Israël te bewerken, en voor de overige diensten in de tempel van onze God. (NBV21)
Het volk neemt de verplichting op zich de Thora weer te gaan houden en juist door het houden van de Thora zich te onderscheiden van de andere volken. Dat is niet gemakkelijk. De Thora houden betekent die vervullen, de samenleving zo inrichten dat er voor iedereen plaats is, dat er geen angst is voor de dood, dat de hongerigen worden gevoed en dorstigen gelaafd, dat de naakten worden gekleed en de lammen leren lopen. Er zijn geen volken die dat kunnen waarmaken. De anderen houden de Sabbat niet, ze kennen niet een dag in de week waarop niet wordt gehandeld of gewerkt. De anderen hebben meerdere goden, goden van vruchtbaarheid en het volk Israël kenmerkt zich door het hebben van een God zonder naam en zonder gezicht. Zij hebben een God die er is, die met hen meeging in ballingschap en hen terugbracht toen zij zich die Thora weer herinnerden. De meest merkwaardige regel die ze aannamen was die van het zevende jaar. Dan werd er niet gewerkt, niet geploegd, niet gezaaid, niet gemaaid. Bovendien werden dan de schulden kwijtgescholden.
Dat je het land in het zevende jaar met rust moet laten was al een oude regel. Die was er al voor de ballingschap. Maar dat kwijtschelden van schulden was nieuw, tenminste in het zevende jaar. In de oude belofte van vrijheid was het kwijtschelden van schulden en de mogelijkheid weer opnieuw te beginnen een zaak van het vijftigste jaar, het bijzondere jaar dat het jubeljaar werd genoemd. Natuurlijk moet er ook voor de Tempel gezorgd worden. Daar werd de Thora bewaard en daar kwam je bij elkaar om de Thora te leren en te horen hoe die Thora ook soms als wet in de dagelijkse praktijk moet worden toegepast. In onze samenleving kennen we de wetten van het land meestal maar met mate. Zelfs als de verkeersregels een beetje worden veranderd moet het Openbaar Ministerie vaststellen dat zeer veel automobilisten de kennis over verkeersregels kwijt zijn geraakt. Wij hebben ook geen plaats om bij elkaar te komen om de wetten van het land te horen uitleggen en te helpen dragen.
Daarom hebben politie en justitie het soms moeilijk en worden ze bedreigd door mensen die zich beperkt voelen door de wetten die we hebben en die hen voor hun gevoel willekeurig worden opgelegd. Dat iedereen gelijk mag meedoen in ons land wordt door lang niet iedereen ook zo ervaren. In het Israël van Nehemia nam iedereen op zich om elk jaar belasting te betalen. Er staat dat ze voor de offers bij de Tempel zijn, maar wie nog eens terugbladert in de boeken van de Thora, de eerste vijf van onze Bijbel, die waren uitgelegd aan het volk zal zien dat die offers uiteindelijk het voedsel voor de Priesters en Levieten zijn. Belasting is voor Israël dan ook geen last maar een vreugde omdat ze een Thora hadden waar ze allemaal een beroep op konden doen. Daar was die Tempel voor. Daar waren die Priesters en Levieten voor. Zodat er een rechtvaardige samenleving zou ontstaan waar zorg voor mensen en respect voor het land voorop zouden staan. Niemand hoefde daar bang te zijn aan de kant komen te staan. Wij kunnen er misschien nog eens een voorbeeld aan nemen.