Nehemia 10:35-40
35 Wij hebben door loting bepaald wanneer de priesters, de Levieten en het volk, ingedeeld naar familie, brandhout moeten leveren voor het altaar van de HEER, onze God, in zijn tempel. Dit dient op vastgestelde tijden te gebeuren, elk jaar opnieuw, zoals in de wet is voorgeschreven. 36 Verder zullen wij de eerste opbrengst van onze akkers en de eerste vruchten van alle fruitbomen naar de tempel van onze God brengen, elk jaar opnieuw,
37 en ook zullen wij, zoals in de wet is voorgeschreven, onze eerstgeboren zonen, en van ons vee de eerstgeboren runderen, schapen en geiten, naar de tempel van onze God brengen, naar de priesters die daar dienstdoen. 38 Ook het eerste deeg zullen wij naar de priesters brengen, naar de voorraadkamers van de tempel van onze God, evenals wat wij moeten afdragen van het fruit van de boomgaarden, de wijn en de olie. Een tiende van de opbrengst van het land is voor de Levieten. Zij mogen zelf in alle gebieden waar wij werken tienden heffen; 39 ze zullen daarbij door een priester, een afstammeling van Aäron, worden vergezeld. De Levieten moeten vervolgens een tiende van die tienden naar de voorraadkamers van de tempel van onze God brengen. 40 Daarheen moeten de Israëlieten en de Levieten hun bijdragen in graan, wijn en olie brengen. Daar ook bevindt zich het tempelgerei, en daar verblijven de dienstdoende priesters, de poortwachters en de zangers. Nooit zullen wij de tempel van onze God verwaarlozen.’ (NBV21)
Rondom de Tempel werd de nieuwe samenleving van Israël opgebouwd. De Tempel zelf stond in Jeruzalem maar de Levieten vestigden zich in de steden en dorpen verspreid over het land. Daarom mochten de Levieten belasting heffen in het gebied waar zij woonden. Zij immers waren verantwoordelijk voor de uitleg en de toepassing van de Thora. Ze hadden zelf geen grond dus geen inkomen maar ook geen belang bij de verdeling van water of bij de handel. Maar ook Levieten moesten belasting betalen voor de Tempel, 10 procent van wat ze ophaalden. Levieten mochten zelf hun belasting ophalen maar moesten dan vergezeld worden door een Priester. Alles in eigen zak steken was er dus niet bij. De eerstelingen van alle oogst werd naar de Tempel gebracht. Eerst kwam de God van de Israël aan bod en dan pas het volk. Daarbij moet je bedenken dat het brengen van de oogst naar de Tempel een heel feest was, later werd dat het Wekenfeest, dat wij kennen als het Pinksterfeest, het feest van de eerstelingen van de Tarweoogst.
Maar op dat feest werd ook een maaltijd aangericht, met de familie, de Levieten, de armen en de vreemdelingen uit hun midden. Als er dan nog knechten en meiden in dienst waren deden die ook mee. De samenleving was er een van Samen Doen. Daarmee werd die samenleving een totaal andere dan de samenlevingen uit de omgeving. Want we kennen maar al te goed de samenlevingen van ieder voor zich, van geloof maar wat ik geloof en vertrek anders. Let goed op het boek Nehemia. Het volk Israël zonderde zich af van de vreemdelingen die in hun land woonden, ze beloofden ook hun zonen en dochters af te zonderen, maar ze dwongen op geen enkele manier die vreemdelingen om met hen mee te gaan doen. Zelfs het betalen van belastingen door vreemdelingen is er niet bij. Nee, alleen bij het delen en bij het kwijtschelden van de schulden werden de vreemdelingen betrokken bij de eredienst. Want zorg voor de armen, delen van wat je hebt, kwijtschelden van schulden, niet uitputten van de grond, waren allemaal zaken van de eredienst voor God.
Centraal in de Tempel stond niet een beeld van de God van Israël maar zou een kist moeten staan met daarin de hoofdregels voor de menselijke samenleving uit de Thora, de tien woorden die iedereen moest bestuderen en iedereen moest vervullen. Die regels van “Gij zult niet doden” en zo die nog steeds het hart van de Joodse en Christelijke godsdienst uitmaken. Centraal in de Godsdienst van het Israël van Nehemia stond de dienst die door de Thora werd voorgeschreven, de dienst aan de naaste, zoals beschreven in het midden van het middelste van de vijf boeken van de Thora, het boek Leviticus . Voor die dienst was de Tempel ingericht, voor die dienst werden Priesters, Levieten, zangers en tempelwachters afgezonderd. Voor die dienst bracht je zelfs je oudste kinderen naar de Tempel. En voorraadkamers waren er om te zorgen dat Priesters en Levieten te eten hadden buiten de oogsttijd. Nooit werd er gedaan alsof die God van hen zelf het eten zou consumeren, dat zou afgoderij zijn. Nee het beeld van God was te zien in de mens naast je, ook in de vreemdeling! En ook dat is vandaag de dag nog steeds niet anders.