Psalm 50:16-23
16 Maar tot wie kwaad doet zegt God: ‘Wat baat het dat je mijn geboden opzegt en mijn verbond in de mond neemt? 17 Je haat het als Ik je terechtwijs, mijn woorden schuif je terzijde. 18 Zie je een dief, je loopt met hem mee, en bij overspeligen ben je thuis. 19 Je gebruikt je mond voor lastertaal en verbindt je tong aan bedrog. 20 Je getuigt tegen je eigen broer, werpt een smet op de zoon van je moeder. 21 Zou Ik dan zwijgen bij wat je doet, je denkt toch niet dat Ik ben als jij? Ik klaag je aan, Ik som je wandaden op. 22 Begrijp dit goed, jullie die God vergeten, of Ik verscheur je, en er is niemand die redt: 23 wie een dankoffer brengt, geeft Mij alle eer, wie zo zijn weg gaat, zal zien dat God redt.’ (NBV21)
We zongen mee met een Psalm van de hoofdmusicus van de Heilige Tent uit de tijd van Koning David, Asaf en wel vandaag het tweede deel. In deze Psalm treed God zelf als leraar en rechter voor. God is de leraar voor de gelovigen, de mensen die de Tora navolgen en weet hebben van de Tora als richtlijn voor een menselijke samenleving. Maar in dat volgen van de Tora sluipt een gevaar. Het gevaar van de religie. De dienst aan de God van Israël gaat over gerechtigheid, om het recht doen aan mensen, aan alle mensen in de hele wereld. We weten natuurlijk dat Israël een licht voor de volkeren zou moeten zijn, een land van liefde, vrede en recht, zo’n land zou elk volk immers ook wel willen volgen. Maar die richtlijnen voor de menselijke samenleving was tot een religie verworden. Dagelijks werden zeer vroom offers aan de God van Israël gebracht. Dag en nacht bleven de offervuren branden. Maar die offers hoef je van God niet te brengen. Alle dieren zijn immers van God? Je hoeft je God toch niet zijn eten te brengen? Je godsdienst voeden doe je door te delen met de armen en de vreemdelingen. Daardoor verbindt je je met Gods gerechtigheid.
Dat volhouden maakt je tot een van de getrouwen van God. Maar er zijn maar weinig volken die hun samenleving zo hebben ingericht dat de minsten de maat zijn voor wat gedaan wordt. Hebben wij geen armen onder ons van wie de schulden jaar na jaar oplopen? Zorgen wij voor de weduwen onder ons? Voor de bejaarden en hoog bejaarden? Zijn het niet de mensen die voor hun leven zijn aangewezen op instellingen van zorg die door belastingverlagingen steeds verder in de knoei komen? En zorgt onze samenleving internationaal ook voor de armsten in de wereld? Hoe gaan we als volk om met de vluchtelingen voor armoede en geweld. De vluchtelingen voor geweld willen we misschien wel opvangen, maar de vluchtelingen voor de armoede niet, hen sturen we weer terug naar landen waar mensen van honger sterven, waar de armen moeten bedelen, waar de stervenden langs de kant van de weg te vinden zijn. Het is de God uit deze psalm die ons voortdurend de onrechtvaardigheden uit onze samenleving voorhoudt. Ons wordt angst aangepraat. Wij moeten bang zijn onze banen te verliezen, bang zijn dat onze rijkdom zal veranderen in armoede. We moeten zo bang zijn dat we de meest bekende richtlijn voor de menselijke samenleving vergeten, er staat echt voor het volk: Gij zult niet doden.
De God van Israël wijst een andere weg. De weg van vrede, van delen met elkaar. En we hoeven niet eens te zeggen dat we het niet geweten hebben, in de Fair Trade winkels kunnen we zien hoe onrechtvaardig onze handel in elkaar zit. Wij worden er rijker door en de arme landen nog armer. En in plaats van een discussie over rechtvaardigheid, over gerechtigheid en het tot hun recht laten komen van producenten in arme landen, discussiëren we over het nut van de aalmoezen die we ze schenken en die we ontwikkelingssamenwerking durven noemen. Houdt maar op met je religie zegt de psalmdichter. Zolang je je nog laat inpalmen door leugenaars en dieven heeft het opzeggen van lange gebeden, het brengen van offers aan God geen zin. Als wij werkelijk dankbaar willen zijn voor alles wat God ons gegeven heeft nemen we daar de hele wereld in mee, zodat de lof voor onze God vermeerderd mag worden, want die God heeft ons de broeders en zusters gegeven aan wie wij recht willen doen, die wij tot hun recht willen laten komen. Als we daartoe komen zien we ook nog dat God redt. Laten we ook deze week beginnen met daar naar te luisteren en aan de onrechtvaardigheden een eind te maken.