We drogen uit

Numeri 11:1-9

1 Het volk begon de HEER zijn nood te klagen. Toen de HEER dat hoorde ontstak Hij in woede, en het vuur van de HEER laaide op en greep om zich heen aan de rand van het kamp. 2 Het volk riep Mozes luid om hulp en Mozes bad tot de HEER. Toen doofde het vuur. 3 Ze noemden die plaats Tabera, omdat daar het vuur van de HEER bij hen was opgelaaid. 4 Het samenraapsel van vreemdelingen dat met hen meetrok, was onverzadigbaar, en ook de Israëlieten begonnen weer te klagen. ‘Hadden we maar vlees te eten!’ zeiden ze. 5 ‘We verlangen terug naar de vis die we in Egypte volop te eten hadden, naar de komkommers en watermeloenen, de prei, uien en knoflook. 6 We drogen uit, we zien nooit iets anders dan dat manna.’ 7 (Het manna leek op korianderzaad maar had de kleur van balsemhars. 8 Ze verzamelden het overal in de omtrek, maalden het met een handmolen of stampten het fijn in een vijzel, kookten het in een pot en maakten er koeken van. Die smaakten alsof ze in olie gebakken waren. 9 Wanneer het kamp ’s nachts door de dauw bedekt werd, daalde ook het manna erop neer.) (NBV21)

Je kunt niet de hele wereld op je nek nemen. Je bent niet verantwoordelijk voor alle problemen die er zijn. Het zijn misschien open deuren, uitspraken waar iedereen het mee eens zal zijn maar die niets oplossen. Toch zijn er mensen die er maar niet naar kunnen leven. Ze voelen de last van alle mensen en bezwijken onder al het goede dat ze menen te moeten doen. Keuzes maken doen ze niet en nee zeggen kunnen ze niet, tenminste niet zonder zich schuldig te voelen over het feit dat ze mensen in de steek laten. Mozes was zo iemand. Toen het volk in opstand kwam over de leefomstandigheden in de Woestijn trok hij het zich persoonlijk aan lezen we hier. God had er kennelijk genoeg van maar Mozes wilde nog wel wat verder en vroeg het vuur te doven. Zoals zo vaak in de Bijbel noemde ze die plaats naar de brand die er had plaatsgevonden.

Er zijn in de Bijbel 8 verhalen over een opstand van het volk tegen God. Zeven ruzies als hier beschreven en in de laatste gaat het volk zelfs vreemde goden achterna. Hier is de eerste opstand. Deze begint niet bij de nakomelingen van Jacob maar bij het schooiersvolk dat met de slaven mee is getrokken uit Egypte en dat in de loop van de tocht door de woestijn bij het volk zal gaan horen. In zijn commentaar op Numeri noemde Calvijn deze meegetrokken mensen gespuis alsof ze er niet bijhoorden en het echte volk Israël, de nakomelingen van Jacob in gevaar brachten. In de keurige vertaling van de Nieuwe Bijbelvertaling staat dan dat het een samenraapsel van vreemdelingen was, In het Hebreeuws staat er gewoon schooiersvolk, kennelijk horen die er inderdaad nog niet helemaal bij en of het vreemdelingen waren laat de oorspronkelijke tekst in het midden.

Maar de klachten worden overgenomen door heel het volk. Vlees wilden ze eten en vis, verse groenten en niet alleen dat geheimzinnige manna dat ze elke dag voor de tent vonden, dat ze uitgebreid moesten bewerken maar dat er allesbehalve smakelijk uitzag. De verbinding die de Statenvertaling legt met verf als het over de kleur gaat is wellicht tekenend voor de beleving die het volk hier tot uitdrukking brengt als het gaat over het Manna. Dat Manna was echter ook de redding voor het volk geweest. Ze hadden ongezuurd brood meegenomen dat in de hitte van de woestijn lang houdbaar was en niet snel bedierf maar dat raakte op. En een heel volk te eten geven in een woestijn is niet eenvoudig. Ze hadden ook nog vee bij zich dat ook op tijd te eten moest hebben en dat je dus niet kon opeten zonder de kuddes aan te tasten en langzaam op te maken. Pas als er voldoende voedsel is kan een kudde vee op peil blijven. Het houden van vee kostte dus ook bij de Exodus al meer dan het volk kon dragen.

Plaats een reactie