Numeri 10:11-36
11 Op de twintigste dag van de tweede maand in het tweede jaar verhief de wolk zich van de tabernakel met de verbondstekst 12 en trokken de Israëlieten in de voorgeschreven volgorde weg uit de Sinaiwoestijn. De wolk bleef rusten in de woestijn van Paran. 13 Dit was de eerste maal dat ze opbraken zoals de HEER hun bij monde van Mozes had opgedragen. 14 Het eerst braken de afdelingen op die bij het vaandel van de Judeeërs gelegerd waren. anvoerder van het leger van Juda was Nachson, de zoon van Amminadab, 15 aanvoerder van het leger van de stam Issachar was Netanel, de zoon van Suar, 16 aanvoerder van het leger van de stam Zebulon was Eliab, de zoon van Chelon. 17 Daarna werd de tabernakel afgebroken en braken de Gersonieten en de Merarieten op, die hem vervoerden. 18 Vervolgens braken de afdelingen op die bij het vaandel van Ruben gelegerd waren. Aanvoerder van het leger van Ruben was Elisur, de zoon van Sedeür, 19 aanvoerder van het leger van de stam Simeon was Selumiël, de zoon van Surisaddai, 20 aanvoerder van het leger van de stam Gad was Eljasaf, de zoon van Deüel. 21 Na hen braken de Kehatieten op, die de heilige voorwerpen droegen; voordat zij aankwamen, was de tabernakel alweer opgebouwd. 22 Daarna braken de afdelingen op die bij het vaandel van de Efraïmieten gelegerd waren. Aanvoerder van het leger van Efraïm was Elisama, de zoon van Ammihud, 23 aanvoerder van het leger van de stam Manasse was Gamliël, de zoon van Pedasur, 24 aanvoerder van het leger van de stam Benjamin was Abidan, de zoon van Gidoni. 25 Ten slotte braken de afdelingen op die bij het vaandel van de Danieten gelegerd waren; zij vormden de achterhoede. Aanvoerder van het leger van Dan was Achiëzer, de zoon van Ammisaddai, 26 aanvoerder van het leger van de stam Aser was Pagiël, de zoon van Ochran, 27 aanvoerder van het leger van de stam Naftali was Achira, de zoon van Enan. 28 Dit was de volgorde waarin de legerafdelingen van de Israëlieten opbraken, en in die volgorde trokken ze ook verder. 29 Mozes zei tegen Chobab, de zoon van de Midjaniet Reüel, Mozes’ schoonvader: ‘Wij vertrekken nu naar het gebied dat de HEER ons heeft toegezegd. Ga met ons mee; je zult het goed bij ons hebben, want de HEER heeft Israël voorspoed beloofd.’ 30 Maar hij antwoordde dat hij liever naar zijn geboorteland terugging. 31 ‘Ga alsjeblieft niet bij ons weg,’ zei Mozes. ‘Jij weet immers waar wij in de woestijn het best onze tenten kunnen opslaan, je kunt onze gids zijn. 32 Als je met ons meegaat, zullen wij je laten delen in de voorspoed die de HEER ons zal geven.’ 33 Nadat ze bij de berg van de HEER vandaan gegaan waren, trokken ze drie dagen verder. De ark van het verbond met de HEER ging voor hen uit om een rustplaats voor hen te zoeken. 34 Wanneer ze verder trokken, hing overdag de wolk van de HEER boven hen. 35 Steeds als de ark verder zou trekken zei Mozes: ‘Sta op, HEER, en uw vijanden stuiven uiteen, uw tegenstanders vluchten voor U!’ 36 En steeds als de ark stilhield zei hij: ‘Keer terug, HEER, naar Israël, keer terug naar de tienduizend maal duizenden!’ (NBV21)
Mooie plechtige verhalen lezen we zo af en toe uit de Bijbel. Maar wat moeten we er mee? Om dat te snappen moet je het verhaal in z’n geheel lezen. De aanduiding van dag, maand en jaar betekent meestal dat er een nieuw verhaal begint. Maar wel verhaal was er dan afgelopen, de afloop van een verhaal maakt vaak duidelijk wat er nu opnieuw begint. Om de loop van dit verhaal te kunnen begrijpen moeten we het voorafgaande nog even samenvatten. Dat “volk” was een groep slaven en slavinnen die uit Egypte waren weggejaagd omdat op last van de God van dat slavenvolk de eerstgeborenen uit Egypte waren gestorven. Dat volk had alleen een leider, Mozes. Samen met zijn broer Aäron, die zo mooi kon spreken, en zijn zuster Mirjam, die zo mooi kon zingen, waren ze de woestijn ingetrokken, op weg naar een land waar ze in vrede en vrijheid zouden kunnen leven. Het was een ongeordende bende die daar door de woestijn trok. Tot ze bij de berg Sinaï waren gekomen.
Daar was het volk georganiseerd. Ze hadden rechters en oudsten gekozen. Ze waren per stam en familie gelegerd. Ze hadden richtlijnen ontvangen voor een menselijke samenleving. De meest belangrijke waren op stenen platen geschreven om aan te geven dat het volgen een goddelijke samenleving zou opleveren en die stenen werden bewaard in een Heiligdom waar het volk de God van Israël kon ontmoeten. Rond dat Heiligdom was het volk ordelijk gelegerd. Er waren twaalf stammen en noordelijk, zuidelijk, oostelijk en westelijk van dat Heiligdom waren telkens drie stammen gelegerd. Nauwkeurig staat beschreven wie waar de tenten mag opslaan als het volk gelegerd was. Nu was het pas een echt volk. Ze hadden een Heiligdom. Ze hadden rituelen die hen herinnerden aan de bevrijding uit de slavernij en ze konden geloven dat de God die hen bevrijd had hen voor zou gaan naar dat beloofde land. Het werd dus tijd om op te breken. Het gedeelte dat we vandaag lezen is dan ook het begin van het verhaal over de veertig jaar die het volk door de woestijn had gelopen voor het bij het land Kanaän was gekomen, het land dat hun voorvaderen al beloofd was.
Het was een geordend volk dat door de woestijn trok. En orde schept welvaart en rust geloven wij tegenwoordig ook. . In de vertaling die we hier lezen staat dat de wolk rustte in de woestijn van Paran. In het Hebreeuws staat eigenlijk dat de Wolk, en dus de God van Israël, ging wonen in de woestijn van Paran. Waar die woestijn nu precies gelegen was weten we niet meer. Van de doortocht van een groot volk door de woestijn tussen Egypte en Kanaän is nooit iets teruggevonden. Maar dat we ons de richtlijnen voor een menselijke samenleving niet zomaar eigen maken staat ook voor ons vast. Zeker niet als er vijanden zijn. Je vijanden schrik aanjagen. Dat is waar elk volk naar zoekt. Vlaggen, volksliederen, militaire marsmuziek, trommels en schreeuwen, alles kan worden ingezet. Toch heeft het volk oorlog moeten voeren in de Woestijn. Het volk van Amelek had zich niet gek laten maken door het godsdienstig vertoon. Natuurlijk respecteer je een God die een volk beschermt. Maar als die God voor het volk uittrekt kan die God niet de achterhoede beschermen. De Amelakieten vielen het volk dan ook van achteren aan. Deze laffe daad heeft een eeuwigdurende vijandschap tussen Israël en Amelek opgeleverd. In het geniep oorlog voeren, niet met open vizier levert je dus de nodige haat op.