2 Koningen 11:1-20
1 Toen Atalja, de moeder van Achazja, hoorde dat haar zoon dood was, besloot ze alle kinderen van de koninklijke familie ter dood te brengen. 2 Maar Jehoseba, de dochter van koning Joram en de zus van Achazja, haalde een van Achazja’s zonen, Joas, heimelijk weg uit de groep koningskinderen die gedood zouden worden en verstopte hem met zijn voedster in de linnenkamer. Ze wisten hem voor Atalja verborgen te houden, en zo ontsnapte hij aan de dood. 3 Zes jaar zat hij bij zijn tante in de tempel van de HEER verborgen, terwijl Atalja het land regeerde. 4 In het zevende regeringsjaar van Atalja riep Jojada, die toen hogepriester was, de bevelhebbers van de Kariërs en van de koninklijke garde bij zich in de tempel van de HEER. Daar sloot hij een overeenkomst met hen en liet hij hen trouw zweren. Vervolgens toonde hij hun de koningszoon. 5 Daarna droeg hij hun het volgende op: ‘Dit is wat u moet doen: Splits de eenheid die deze week dienst heeft in drie groepen. Laat de eerste groep de wacht betrekken bij het koninklijk paleis, 6 de tweede in de Surpoort en de derde in de poort achter het verblijf van de koninklijke garde, zodat u het paleis van alle kanten in de gaten kunt houden. 7 De twee eenheden die deze week geen dienst hebben, moeten de wacht houden bij de tempel en de koning beschermen. 8 Laat allen hun wapens in de aanslag houden en vorm een hecht kordon rond de koning. Verlies hem geen moment uit het oog en dood ieder die het kordon probeert te doorbreken.’ 9 De bevelhebbers deden precies wat de hogepriester Jojada had bevolen. Allen meldden zich met hun eenheid van honderd man bij Jojada, zowel degenen die die week dienst hadden als degenen die die week vrij waren van dienst. 10 Jojada gaf de bevelhebbers de speren en de pijl-en-boogkokers van koning David, die in de tempel van de HEER bewaard werden. 11 De leden van de garde stelden zich, allen met hun wapen in de aanslag, voor de tempel op, over de volle breedte van het plein en vanaf de ingang van de tempel tot aan het altaar, om de koning te beschermen. 12 Toen leidde de hogepriester de koningszoon naar buiten, zette hem de koninklijke hoofdband op en overhandigde hem de kroningsakte. Zo werd hij tot koning uitgeroepen en gezalfd, terwijl alle aanwezigen in hun handen klapten en riepen: ‘Leve de koning!’ 13 Toen Atalja de koninklijke garde en het volk hoorde juichen, begaf zij zich in de menigte die zich voor de tempel verzameld had. 14 Daar zag ze de koning, die zich volgens het gebruik op het podium had opgesteld, met de bevelhebbers en de trompetblazers naast zich. De hele bevolking was in feeststemming en men blies op de trompetten, maar Atalja scheurde haar kleren en riep: ‘Verraad! Verraad!’ 15 De hogepriester Jojada gebood de bevelhebbers, de aanvoerders van honderd man: ‘Leid haar onder bewaking weg; wie haar volgt, moet gedood worden.’ Hij zei er uitdrukkelijk bij dat ze niet op het tempelterrein mocht worden gedood. 16 Atalja werd weggeleid en door de Paardenpoort naar het paleis gevoerd, waar ze ter dood werd gebracht. 17 Jojada bekrachtigde het verbond tussen de HEER en de koning en het volk, zodat zij de HEER weer zouden toebehoren, en ook het verbond tussen de koning en het volk. 18 Het volk trok op naar de tempel van Baäl, haalde die omver en verbrijzelde de altaren en beelden die voor hem waren opgericht. De Baälspriester Mattan werd voor de altaren ter dood gebracht. Nadat Jojada wachters had aangewezen om de tempel van de HEER te bewaken, 19 begeleidde hij de koning met de bevelhebbers, de Kariërs, de koninklijke garde en heel het volk van de tempel via de Gardepoort naar het paleis, waar hij hem liet plaatsnemen op de koningstroon. 20 Heel het volk was verheugd, en hoewel Atalja in het koninklijk paleis ter dood gebracht was, bleef het rustig in de stad.(NBV21)
Zijn er nu in de Bijbel verschillen tussen mannen en vrouwen? De verhalen in de Bijbel spelen zich af in de gewone mensenwereld. In de gewone mensenwereld zijn mannen meestal de baas. Niet omdat dat zo hoort of omdat God dat zo heeft gewild maar omdat mannen de mensen wijs hebben gemaakt dat dat het beste is. Maar alleen mannen vervangen door vrouwen helpt ook niet om een betere wereld te krijgen. In Israël was Izebel een machtige koningin geweest, maar die had aangezet tot het onrecht dat Nabod was aangedaan en ze had een vreemde verderfelijke godsdienst ingevoerd. In Juda had men daarna ook zo’n Koningin. Dat was Koningin Atalja. Toen haar zoon Koning Achazja was gedood door Jehu en daarna ook al haar andere zonen bleef ze achter met een hoop jonge kinderen. Maar in plaats van als regentes de regering op zich te nemen en te wachten tot de oudste zover zou zijn dat die de troon kon overnemen doodde ze alle kinderen om zelf koningin te kunnen worden.
Ze had echter een zuster die het kennelijk niet kon aanzien en een zoontje van Achazja verstopte. Ze bracht hem onder in de Tempel in Jeruzalem, waar ze zelf ook ging wonen kennelijk. In de Tempel zat hij zes jaar verborgen. Toen brak het jubeljaar aan. In het zevende jaar immers moet het land rusten, mag niemand werken, moet er gegeten worden van wat er is gespaard en wat het land voortbrengt zonder dat het is bewerkt. In de Bijbel heet dat het Sabbatsjaar. Zo zou de aarde moeten zijn, niemand die een last draagt maar iedereen die er van kan leven. Bevrijd dus van knechtschap, onderdrukking en verslaving aan meer en nog meer. In dat zevende jaar riep de Hogepriester, de priester die het meest moest letten op de uitvoering van heb uw naaste lief als uzelf, de hoofden van de Turkse huursoldaten, de Kariërs, en de koninklijke garde bij zich. Er waren nog wapens in de Tempel aanwezig uit de tijd van Koning David en zo kon er een staatsgreep worden georganiseerd en de jonge Joas tot koning worden uitgeroepen.
Atalja werd ter dood gebracht en allen die haar volgden. Wie goed leest ziet dat er niemand was die haar volgde. Ze werd door de Paardenpoort naar het paleis gevoerd en vanouds werd er in de Poort recht gesproken door de oudsten van het volk. Zo zal het ook hier zijn gegaan en een moordenares van kinderen verdient in de Bijbel de dood. Ze heeft er immers zelf voor gekozen. Vanuit de Tempel in de Jeruzalem staat een nieuwe koning op. Het geeft de kans op een nieuw begin voor de samenleving. Opnieuw kan er recht worden gedaan aan de mensen. De wapens van koning David staan weer in dienst van de godsdienst voor de God van Israël. En die God vraagt zijn volk te zorgen voor minsten, de zwaksten. Die God vraagt dat ook aan ons, ook vandaag. Laat ook onze samenleving op die basis worden ingericht. Laten we daar aan werken.